|
|||||||||||||||||||||||||
|
Hoofdstuk 2 Vanaf de geboorte van de tango tot aan de Guardia Vieja |
|||||||||||||||||
|
11. DE GUARDIA VIEJA
Met
de Guardia Vieja (Oude garde) wordt de generatie muzikanten bedoeld die
zich vanaf 1890 aan de tango wijdden. Ze zijn te situeren op het einde van
de 19de eeuw, toen de tango zich duidelijk begon te onderscheiden van de
milonga urbana en stilaan zijn eigen identiteit kreeg.
Aanvankelijk
leken
De
eerste tango’s worden niet gemaakt door beroepsmusici, maar door gewone
mensen die muziek speelden voor hun plezier of om een centje extra te verdienen
en niet wisten dat ze geschiedenis aan het schrijven waren en een nieuw
muziekgenre aan het creëren waren. De
muzikanten van de Guardia Vieja waren in de beginjaren ongeschoolde musici
van wie veruit de meesten geen noten konden lezen of schrijven. Hun muziek
was belange niet zo virtuoos als de dansers.
Naarmate
hun muziek aansloeg en ook mensen uit de hogere sociale klassen de tango
begonnen te aanvaaren, ontwikkelden zich professionele ensembles die zich
door hun beter spel duidelijk onderscheidden van de musici die maar voor
het plezier speelden.
Ziehier
een aantal van de tangomuzikanten van voor WO I (min of meer volgens jaar
van geboorte):
1880-1895: De eerste lichting
Juan
Pérez
Juan
Pérez was een klarinetspeler en wordt beschouwd als de eerste auteur van de
eerste tango met tekst "Dame
Negro
Casimiro
Nogal
wat musici waren zwarten of mulatten. Casimiro Alcorta, die in 1840 geboren
werd en beter bekend was als El Negro Casimiro, was een violist die heel
populair was in de peringuidines. Vele van de allereerste tango’s (uit de
jaren 1880) worden aan hem toegeschreven. Zo was hij waarschijnlijk de
auteur van "Entrada Prohibida" (uit 1880) en van "Tango de
la casera", "Andáte a la recoleta" en "Señor
comisario".
Sinforoso, de mulat
El
mulato Sinforoso was een van de eerste klarinettisten die tango speelde.
Hij speelde samen met El Negro Casimiro.
Jose
María Palazuelos (geboren in 1840)
pianist
en orgelspeler, schreef tango’s voor de "Sociedades de Negros".
Francisco
Hargreaves (geboren in 1849)
was
pianist en schreef tango’s zoals Bartolo en Tango de menegilda.
Santos
Discépolo (geboren in 1850)
was de vader van Enrique Discépolo. Hij werd in 1850 geboren in Napels. Hij speelde contrabas en piano en schreef o.a. Payaso, No me empujes, caramba.
Sebastián
Ramos Mejía
Deze
bandoneonspeler wordt beschouwd als de eerste die bandoneon bespeelde naar
verluidt rond 1862, hoewel die eer ook Antonio Chiappe zou kunnen toekomen.
Hij was van Afrikaanse afkomst en had als bijnaam “El Pardo”.
Jorge
Machado (geboren ca. 1860)
Weinig is geweten over Machado, maar musici die hem kenden, herinneren hem als gitaarspeler en componist van tangoliedjes, maar niemand kan zeggen welke liedjes hij precies schreef. De liedjes waarvan men denkt dat ze van hem zijn, worden daarom aangeduid met nummers, zoals bv. Tango N° 1 uit 1983.
Gabriel
Diez (geboren ca. 1860)
Was
pianospeler, van Spaanse herkomst en auteur van "El Porteñito"
uit 1880, dat later door Angel Villoldo op muziek gezet werd.
Lino
Galeano
Lino
Galeano was een klarinetspeler die geboren werd in Brazilië. Van hem is
alleen geweten dat hij waarschijnlijk "El queco" (uit 1885)
schreef. Deze tango werd beroemd, omdat de soldaten van Arredondo het lied
zongen tijdens de slag bij El Quebracho.
1885-1910: De tweede lichting
Angel
Gregoria Villoldo (1861-1919)
Angel Gregorio Villoldo was de belangrijkste componist van de
Guardia Vieja. Hij kwam uit een eenvoudig milieu en, zoals zovelen uit zijn
tijd, verdiende hij zijn brood met tal van baantjes, zoals hulpkoetsier,
slachter, circusclown, koorleider, toneelspeler, trambestuurder, typograaf,
journalist en toneelschrijver. Hij speelde gitaar en mondharmonica.
Van
Villoldo zijn nogal wat tangoteksten en partituren bewaard gebleven. Anders
dan de meeste andere schrijvers, is hij bekend gebleven, omdat hij zijn
muziek en liedjes opschreef.. Hij wordt de papa van de tango genoemd, omdat
hij baanbrekend werk deed voor de ontwikkeling van de tango.
Zijn
teksten tamelijk eenvoudig, maar vrolijk en gaan over de gaucho’s die de
pampa’s moesten achterlaten voor een venijnige verblijf in de
stadsrand. Ze gaan over grootdoenerij, tegenslagen, vaak
geschreven met een zekere ironie.
Villoldo
liet als een van de eersten film- en plaatopnames maken van zijn muziek.
Zijn bekendste compositie, El choclo (uit 1903), werd snel verspreid
dankzij de draaiorgelspelers en de eerste grammofoonplaten. In 1907
produceerde hij samen met de Uruguayaan Alfredo Gobbi en diens vrouw,
zangeres Flora Rodriguez, 20 films met muzikale begeleiding, die gelden als
de allereerste uitprobeersels van de Argentijnse filmindustrie.
Villoldo
liet als een van de eerste een Argentijnse tango in Parijs weerklinken,
toen hij in 1907 naar Parijs reisde om er platen te laten opnemen. Hij
overleed in
Eduardo
García Lalanne (geboren in 1863)
schreef
opera’s, maar ook tango’s, zoals No me vengas con pavadas, Soy el rubio
Pichingango (1898), Zueco, Que me voy de baile en Los vividores.
Antonio
Domingo Podestá (geboren in 1868)
was
pianospeler en schreef Caballito Criollo, Fumadas, La estrella (1889), enz.
Had ook nog een broer die tangoliedjes componeerde.
Rosendo Cayetano
Mendizábal (
Een van de eerste pianisten uit die tijd waarvan tangocomposities
zijn bewaard gebleven, was Rosendo Mendizábal. Hij gaf overdag les piano
aan dochters uit hogere kringen en ging ’s avonds gaan spelen in beruchte
nachtclubs, zoals Maria
Andere
tango's die hij componeerde en ondertekende met het pseudoniem "A.
Rosendo" zijn: Don Padilla, Pillito, Ay, qué caro!, Ahí está la cosa,
A la larga, El torpedero, Pronto regreso, Matilde, Reina de Saba, Viento en
popa, Tigre hotel, Por aquí no hay espinas, A la luz de los faroles, Le
petit parisien, Z Club, Don Enrique, Alberto, Somos de línea…
Antonio
Reynoso (geboren in 1869)
Hij
componeerde Los disfrazados.
Gerardo
Metallo (geboren in 1870)
Hij was pianist en schreef
vele tango’s, zoals El Otario, Y a mi qué, El mimoso, Quedate quieto, Qué
hacés que no te casás? etc.
Ricardo
J. Podestá (geboren ca. 1870)
Ricardo
J. Podestá is een van de weinige auteurs uit die tijd van wie complete
tangoverzen zijn bewaard gebleven. Samen met zijn broer leidde hij een
reizend theatergezelschap en trok hij met kluchtspelen en gauchostukken
door het land. Hij behoort tot de oprichters van dit type volkstheater, het
circo criollo. Het ontstond uit de Spaanse zarzuelas. Het Argentijnse
volkstheater was aanvankelijk een belangrijk podium voor de tango. Vele
tango’s werden er voor de eerste keer uitgevoerd, zoals Don Juan, el taita
del barrio (Don Juan, de baas van de stadswijk): over een compadrito die
opschept over zijn succes bij de vrouwen en zijn talent goed te kunnen
dansen.
Carlos
Posadas (1874-1918)
Hij
was violist, pianist, gitarist en componist en orkestleider.Componeerde heel
wat goeie tango’s, zoals Corón de oro, Cuarteto Pacho, El Gagüel, El
tamango, Un reculié.
Manuel Campoamor (
Deze
pianist en componist werd geboren op
Juan Maglio
"Pacho" (1880-1934)
Hij
was bandoneonspeler, componist en liedjesschrijver en voerde als eerste de
bandoneon in als soloinstrument. De eerste platen die gemaakt werden met
zijn kwartet “Pacho” hadden zo veel succes dat de mensen een tijdlang van
“Pachos” spraken toen ze het hadden over grammofoonplaten.
Roberto
Firpo (1884-1969)
Roberto
Firpo was een enorm begaafde pianist, de eerste tangomusicus die echt goed
piano kon spelen. Hij was degene die de piano definitief integreerde in de
tango ensembles. Van hem zijn de eerste tango-opnames met pianobegeleiding
bewaard. Tot dan toe werden alleen grammofoonplaten gemaakt met tango’s
begeleid door de gitaar. De platenindustrie was gewonnen voor zijn
instrument, dat vanaf dan onherroepelijk een vast bestanddeel was van het
orquesta tipica.
Juan
de Dios Filiberto (
Werd
geboren op
Caminito (1926) (tekst: Gabino
Corio Peñalaza; muziek: Juan de Dios Filiberto)
Ernesto Ponzio (1885-1934)
Werd
geboren uit Italiaanse ouders. Ging een tijdje naar het conservatorium om
viool te leren, maar moest zijn studies opgeven door de dood van zijn
vader. Op 14-jarige leeftijd speelde hij in cafés en tavernes en ging
nadien rond met een schaaltje om geld te vragen aan de mensen. Het leverde
hem de bijnaam “El pibe” op. Een jaar daarvoor had hij al zijn eerste tango
geschreven: het beroemde “Don Juan”, gezongen door Ricardo J. Podesta.
Later in zijn tienerjaren richtte hij een trio op met violist Gernaro
Vásquez en fluitist Luis Teissaire (de auteur van Entrada prohibida). Ze
traden op in El Hansen en El Tambito en bij Laura en María
Ernesto
Ponzio stond ervoor bekend altijd een revolver bij zich te hebben, en kwam
daardoor vaak in aanvaring met de politie. Uiteindelijk belandde hij achter
de tralies, maar kwam hij voortijdig vrij dankzij een speciaal decreet voor
amnestie uitgevaardigd door de regering. Zijn vriend Cirilo Allende was zo
blij met zijn vrijlating dat hij een tango aan hem wijdde: El Pibe Ernesto.
Don
Juan werd voor het eerst opgevoerd in
Samuel
Castriota (
Deze
pianist en gitarist werd in Buenos Aires geboren. Als componist verwierf
hij bekendheid met “Lita”, waarop Pascual Contursi later een tekst bedacht
voor het beroemde “Mi noche triste”.
Prudencio
Aragón (1886-1963)
Prudencio
Aragón, geboren in Buenos Aires, in de wijk Belgrano, schreef in 1895 “El
talar”, een tango die redelijk succesvol was. Hij was toen nog maar 8 jaar
oud en daarmee de jongste componist van een tangolied ooit. Korte tijd
daarna schreef hij nog een succesrijke tango: Las siete palabras. Het
leverde hem de bijnaam “El pibe de oro” (de jongen van goud) op. Prudencio
Aragón zou later als pianist spelen bij Vicente Greco, Francisco Canaro en
Vicente Loduca. Aragón overleed in
Francisco Canaro
(1888-1964)
Franisco Canaro was violist en orkestleider en de man die als eerste
een tangosextet oprichtte (zie verder). Hij leerde muziek op zichzelf en
speelde viool. Op zijn 18de debuteert hij in een tangotrio. Nog geen 2 jaar
later speelt hij in
Tijdens
zijn hele muziekcarrière als orkestleider kon hij erg goed aanvoelen wat
het publiek wou en bleek hij een meester in het promoten van zijn eigen
composities en orkest. Canaro onderscheidde zich van de andere musici van
de Guardia Veja door een eigen muzikale stijl. Hij was niet erg
geïnteresseerd in een overvloed van harmonieën en melodieën, maar gaf de
voorkeur aan een duidelijk ritme en een snel tempo, wat zeer naar de wens
was van de tangodansers.
Hij
was orkestleider van verschillende orkesten. Een tijdlang dirigeerde hij
terzelfdertijd het Quinteto Pirincho en zijn eigen Orquesta Típica. Hij
ging de geschiedenis in al de man van wie het meest platen zijn gemaakt.
Naar ’t schijnt gaat het om meerdere duizend platen, meer dus dan Duke
Ellington.
Vicente
Greco (
|
||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
vorige | |||||||||||||||||