hoofdpagina
reisfilms
Brugge
salsa
tango
tuinen
gastenboek

Jean-Pierre Van Loocke

stelt voor

Geschiedenis van de Argentijnse tango

 
 
  
 
 

 

VOORWOORD

 
Hoofdstuk 2   Vanaf de geboorte van de tango tot aan de Guardia Vieja
 

1492-1880:
ONTSTAANSGESCHIEDENIS ARGENTINIË EN URUGUAY

1880-1917:
VANAF DE GEBOORTE VAN DE TANGO TOT AAN DE GUARDIA VIEJA

1917-1935:
TANGO UP AND DOWN

1935-1955:
HET GOUDEN TIJDPERK VAN DE TANGO

1955-1990:
HET DONKERE TIJDPERK

1990 en verder:
NEO-TANGO

TANGO ALS DANS

SLOTBESCHOUWING

BIBLIOGRAFIE

 
 

Gastenboek: graag jouw mening over dit werkstuk!

 


11. DE GUARDIA VIEJA

 

Met de Guardia Vieja (Oude garde) wordt de generatie muzikanten bedoeld die zich vanaf 1890 aan de tango wijdden. Ze zijn te situeren op het einde van de 19de eeuw, toen de tango zich duidelijk begon te onderscheiden van de milonga urbana en stilaan zijn eigen identiteit kreeg.

 

Aanvankelijk leken

De eerste tango’s worden niet gemaakt door beroepsmusici, maar door gewone mensen die muziek speelden voor hun plezier of om een centje extra te verdienen en niet wisten dat ze geschiedenis aan het schrijven waren en een nieuw muziekgenre aan het creëren waren.
 
Vandaar dat de allereerste tango’s afkomstig zijn van een typograaf Angel Villoldo, van spoorwegarbeiders zoals Domingo Santa Cruz, Agustin Bardi, Rafael Tuegols en Franisco Lomuto, van krantenverkopers zoals Francisco Canaro en Vicente Greco, van metselaars zoals Ricardo Brignolo en Juan de Dios Filiberto, van een schilder van reclameborden Eduardo Arolas of van een monteur zoals Juan Maglio (de beroemde Pacho)...

De muzikanten van de Guardia Vieja waren in de beginjaren ongeschoolde musici van wie veruit de meesten geen noten konden lezen of schrijven. Hun muziek was belange niet zo virtuoos als de dansers.

Naarmate hun muziek aansloeg en ook mensen uit de hogere sociale klassen de tango begonnen te aanvaaren, ontwikkelden zich professionele ensembles die zich door hun beter spel duidelijk onderscheidden van de musici die maar voor het plezier speelden.

Ziehier een aantal van de tangomuzikanten van voor WO I (min of meer volgens jaar van geboorte):

 

1880-1895: De eerste lichting

Juan Pérez

Juan Pérez was een klarinetspeler en wordt beschouwd als de eerste auteur van de eerste tango met tekst "Dame la Lata " (1888). Of de man echt zo heette is een open vraag, want Juan Pérez was zowat de meest voorkomende naam in die tijd, en zou ook wel eens Jan met de pet kunnen geheten hebben.

 

Negro Casimiro

Nogal wat musici waren zwarten of mulatten. Casimiro Alcorta, die in 1840 geboren werd en beter bekend was als El Negro Casimiro, was een violist die heel populair was in de peringuidines. Vele van de allereerste tango’s (uit de jaren 1880) worden aan hem toegeschreven. Zo was hij waarschijnlijk de auteur van "Entrada Prohibida" (uit 1880) en van "Tango de la casera", "Andáte a la recoleta" en "Señor comisario".

 

Sinforoso, de mulat

El mulato Sinforoso was een van de eerste klarinettisten die tango speelde. Hij speelde samen met  El Negro Casimiro.

 

Jose María Palazuelos (geboren in 1840)

pianist en orgelspeler, schreef tango’s voor de "Sociedades de Negros".

 

Francisco Hargreaves (geboren in 1849)

was pianist en schreef tango’s zoals Bartolo en Tango de menegilda.

 

Santos Discépolo (geboren in 1850)

was de vader van Enrique Discépolo. Hij werd in 1850 geboren in Napels. Hij speelde contrabas en piano en schreef o.a. Payaso, No me empujes, caramba.

 

Sebastián Ramos Mejía

Deze bandoneonspeler wordt beschouwd als de eerste die bandoneon bespeelde naar verluidt rond 1862, hoewel die eer ook Antonio Chiappe zou kunnen toekomen. Hij was van Afrikaanse afkomst en had als bijnaam “El Pardo”.

 

Jorge Machado (geboren ca. 1860)

Weinig is geweten over Machado, maar musici die hem kenden, herinneren hem als gitaarspeler en componist van tangoliedjes, maar niemand kan zeggen welke liedjes hij precies schreef. De liedjes waarvan men denkt dat ze van hem zijn, worden daarom aangeduid met nummers, zoals bv. Tango N° 1 uit 1983.

 

Gabriel Diez (geboren ca. 1860)

Was pianospeler, van Spaanse herkomst en auteur van "El Porteñito" uit 1880, dat later door Angel Villoldo op muziek gezet werd.

 

Lino Galeano

Lino Galeano was een klarinetspeler die geboren werd in Brazilië. Van hem is alleen geweten dat hij waarschijnlijk "El queco" (uit 1885) schreef. Deze tango werd beroemd, omdat de soldaten van Arredondo het lied zongen tijdens de slag bij El Quebracho.

 

 

1885-1910: De tweede lichting

Angel Gregoria Villoldo (1861-1919)

Tekstvak:  Angel Gregorio Villoldo was de belangrijkste componist van de Guardia Vieja. Hij kwam uit een eenvoudig milieu en, zoals zovelen uit zijn tijd, verdiende hij zijn brood met tal van baantjes, zoals hulpkoetsier, slachter, circusclown, koorleider, toneelspeler, trambestuurder, typograaf, journalist en toneelschrijver. Hij speelde gitaar en mondharmonica.

Van Villoldo zijn nogal wat tangoteksten en partituren bewaard gebleven. Anders dan de meeste andere schrijvers, is hij bekend gebleven, omdat hij zijn muziek en liedjes opschreef.. Hij wordt de papa van de tango genoemd, omdat hij baanbrekend werk deed voor de ontwikkeling van de tango.

Zijn teksten tamelijk eenvoudig, maar vrolijk en gaan over de gaucho’s die de pampa’s moesten achterlaten voor een venijnige verblijf in de stadsrand.  Ze gaan  over grootdoenerij, tegenslagen, vaak geschreven met een zekere ironie.

Villoldo liet als een van de eersten film- en plaatopnames maken van zijn muziek. Zijn bekendste compositie, El choclo (uit 1903), werd snel verspreid dankzij de draaiorgelspelers en de eerste grammofoonplaten. In 1907 produceerde hij samen met de Uruguayaan Alfredo Gobbi en diens vrouw, zangeres Flora Rodriguez, 20 films met muzikale begeleiding, die gelden als de allereerste uitprobeersels van de Argentijnse filmindustrie.

Villoldo liet als een van de eerste een Argentijnse tango in Parijs weerklinken, toen hij in 1907 naar Parijs reisde om er platen te laten opnemen. Hij overleed in 1919 in Buenos Aires.

 

Eduardo García Lalanne (geboren in 1863)

schreef opera’s, maar ook tango’s, zoals No me vengas con pavadas, Soy el rubio Pichingango (1898), Zueco, Que me voy de baile en Los vividores.

 

Antonio Domingo Podestá (geboren in 1868)

was pianospeler en schreef Caballito Criollo, Fumadas, La estrella (1889), enz. Had ook nog een broer die tangoliedjes componeerde.

 

Rosendo Cayetano Mendizábal ( 21 april 1868 - 30 juni 1913 )

Tekstvak:  Een van de eerste pianisten uit die tijd waarvan tangocomposities zijn bewaard gebleven, was Rosendo Mendizábal. Hij gaf overdag les piano aan dochters uit hogere kringen en ging ’s avonds gaan spelen in beruchte nachtclubs, zoals Maria la Vasca of Laura. Daar speelde hij dansmuziek, terwijl jonge mannen van goeden huize zich lieten verwennen door de milonguitas van de arrabal. Op 25e oktober 1897 speelde hij voor het eerst een tango op piano: "El entrerriano". Het was historisch, want het was de eerste tango met een gestructureerde partituur in 3 delen, wat een typisch kenmerk zou worden voor de orkesten van de Guardia Vieja. Rosendo Mendizábal wordt om die reden de vader genoemd van de Guardia Vieja. Pikant detail: de opvoering vond plaats in "La casita", een chique bordeel, gerund door Mary Rangolla, een Baskische vrouw.

Andere tango's die hij componeerde en ondertekende met het pseudoniem "A. Rosendo" zijn: Don Padilla, Pillito, Ay, qué caro!, Ahí está la cosa, A la larga, El torpedero, Pronto regreso, Matilde, Reina de Saba, Viento en popa, Tigre hotel, Por aquí no hay espinas, A la luz de los faroles, Le petit parisien, Z Club, Don Enrique, Alberto, Somos de línea…

 

Antonio Reynoso (geboren in 1869)

Hij componeerde Los disfrazados.

 

Gerardo Metallo (geboren in 1870)

Hij was pianist en schreef vele tango’s, zoals El Otario, Y a mi qué, El mimoso, Quedate quieto, Qué hacés que no te casás? etc.

 

Ricardo J. Podestá (geboren ca. 1870)

Ricardo J. Podestá is een van de weinige auteurs uit die tijd van wie complete tangoverzen zijn bewaard gebleven. Samen met zijn broer leidde hij een reizend theatergezelschap en trok hij met kluchtspelen en gauchostukken door het land. Hij behoort tot de oprichters van dit type volkstheater, het circo criollo. Het ontstond uit de Spaanse zarzuelas. Het Argentijnse volkstheater was aanvankelijk een belangrijk podium voor de tango. Vele tango’s werden er voor de eerste keer uitgevoerd, zoals Don Juan, el taita del barrio (Don Juan, de baas van de stadswijk): over een compadrito die opschept over zijn succes bij de vrouwen en zijn talent goed te kunnen dansen.

 

Carlos Posadas (1874-1918)

Hij was violist, pianist, gitarist en componist en orkestleider.Componeerde heel wat goeie tango’s, zoals Corón de oro, Cuarteto Pacho, El Gagüel, El tamango, Un reculié.

 

Manuel Campoamor ( 7 november 1877 - 29 april 1941 )

Deze pianist en componist werd geboren op 7 november 1877 in Montevideo en schreef  Sargento Cabral, toen hij nog maar 12 jaar was, en verder La concha de la lora, La franela, La metralla, Gallo viejo, La Percanta en het beroemde La C …ara de la L …una.

 

Juan Maglio "Pacho" (1880-1934)

Hij was bandoneonspeler, componist en liedjesschrijver en voerde als eerste de bandoneon in als soloinstrument. De eerste platen die gemaakt werden met zijn kwartet “Pacho” hadden zo veel succes dat de mensen een tijdlang van “Pachos” spraken toen ze het hadden over grammofoonplaten.

 

Roberto Firpo (1884-1969)

Roberto Firpo was een enorm begaafde pianist, de eerste tangomusicus die echt goed piano kon spelen. Hij was degene die de piano definitief integreerde in de tango ensembles. Van hem zijn de eerste tango-opnames met pianobegeleiding bewaard. Tot dan toe werden alleen grammofoonplaten gemaakt met tango’s begeleid door de gitaar. De platenindustrie was gewonnen voor zijn instrument, dat vanaf dan onherroepelijk een vast bestanddeel was van het orquesta tipica.

 

Juan de Dios Filiberto ( 8 maart 1885 - 11 november 1964 )

Werd geboren op 8 maart 1885 in La Boca. Maakte vooral naam doordat Carlos Gardel 16 liedjes van hem op muziek zette: Amor, Langosta, Yo te bendigo, Caminito, El besito, El pañuelito, La cartita, La vuelta de Rocha, El ramito, Clavel del aire, Compañero, Cuando llora la milonga, Malevaje, Mentías.

Caminito (1926) (tekst: Gabino Corio Peñalaza; muziek: Juan de Dios Filiberto)

Caminito que el tiempo ha borrado
que juntos un día nos viste pasar
he venido por última vez
he venido a contarte mi mal.


Caminito que entonces estabas
bordeado de trébol y juncos en flor
una sombra ya pronto serás
una sombra lo mismo que yo.

Desde que se fue
triste vivo yo
caminito amigo
yo también me voy.

Desde que se fue
nunca más volvió
seguiré sus pasos
caminito, adiós.

Caminito que todas las tardes
feliz recoria cantando mi amor
no le digas si vuelbe a pasar
que mi llanto tu suelo rego.



Caminito abierto de cardos
la mano del tiempo tu huella borró
y a tu lado quisiera caer
y que el tiempo nos mate a los dos.

Steegje dat door de tijd is uitgewist,
dat ons op een dag samen heeft zien voorbijkomen. Ik ben nog een laatste maal langsgekomen om te vertellen welke slechte ervaring ik meemaakte.

Steegje, toen stonden er bij jou
nog Klee en Binsenbloemen.
Weldra zal je een schaduw zijn,
een schaduw zoals ik.   

Sinds ze wegging
is mijn leven triest.
Steegje, mijn vriend,
ik ga ook weg.

Ze is weggegaan
en kwam nooit terug.
Ik zal elke stap die ze zette volgen.
Vaarwel steegje.

Steegje, ik ben bij jou vele avonden
voorbijgekomen, gelukkig, mijn liefde bezingend.
Mocht ze hier nog eens passeren,
vertel haar dan niet dat ik je met mijn tranen bevloeid heb.

Steegje, bedekt met distels.
De hand van de tijd wiste jouw sporen.
Ik wou dat ik aan je zij kon vallen
en dat de tijd ons allebei zou doden.

 

Tekstvak:  Ernesto Ponzio (1885-1934)

Werd geboren uit Italiaanse ouders. Ging een tijdje naar het conservatorium om viool te leren, maar moest zijn studies opgeven door de dood van zijn vader. Op 14-jarige leeftijd speelde hij in cafés en tavernes en ging nadien rond met een schaaltje om geld te vragen aan de mensen. Het leverde hem de bijnaam “El pibe” op. Een jaar daarvoor had hij al zijn eerste tango geschreven: het beroemde “Don Juan”, gezongen door Ricardo J. Podesta. Later in zijn tienerjaren richtte hij een trio op met violist Gernaro Vásquez en fluitist Luis Teissaire (de auteur van Entrada prohibida). Ze traden op in El Hansen en El Tambito en bij Laura en María La Vasca. Andere tango’s die hij schreef waren: El azulejo,Don Natalio, La milonga, culpas ajenas en Avellandado.

Ernesto Ponzio stond ervoor bekend altijd een revolver bij zich te hebben, en kwam daardoor vaak in aanvaring met de politie. Uiteindelijk belandde hij achter de tralies, maar kwam hij voortijdig vrij dankzij een speciaal decreet voor amnestie uitgevaardigd door de regering. Zijn vriend Cirilo Allende was zo blij met zijn vrijlating dat hij een tango aan hem wijdde: El Pibe Ernesto.

Don Juan werd voor het eerst opgevoerd in 1905 in de Mamita club en werd daarna vaak gespeeld in El Hansen. Het heette eerst El panzudo en later Mozos guapos, maar kreeg uiteindelijk als titel Don Juan, toen Ernesto Ponzio besloot de tango als eerbetoon op te dragen aan Juan Cabello, de eigenaar van een restaurant waar hij werkte in Palermo. De tango was zo populair dat Pichuco er 2 platenopnames van maakte en Di Sarli 3 (in 1941, 1951 en 1954). Ook Maderna nam het nummer op op plaat (in 1946) en Bassio maakte er 3 opnames van.

 

Samuel Castriota ( 2 november 1885 - 8 juli 1932 )

Deze pianist en gitarist werd in Buenos Aires geboren. Als componist verwierf hij bekendheid met “Lita”, waarop Pascual Contursi later een tekst bedacht voor het beroemde “Mi noche triste”.

 

Prudencio Aragón (1886-1963)

Prudencio Aragón, geboren in Buenos Aires, in de wijk Belgrano, schreef in 1895 “El talar”, een tango die redelijk succesvol was. Hij was toen nog maar 8 jaar oud en daarmee de jongste componist van een tangolied ooit. Korte tijd daarna schreef hij nog een succesrijke tango: Las siete palabras. Het leverde hem de bijnaam “El pibe de oro” (de jongen van goud) op. Prudencio Aragón zou later als pianist spelen bij Vicente Greco, Francisco Canaro en Vicente Loduca. Aragón overleed in 1963 in Montevideo.

 

Francisco Canaro (1888-1964)

Tekstvak:  Franisco Canaro was violist en orkestleider en de man die als eerste een tangosextet oprichtte (zie verder). Hij leerde muziek op zichzelf en speelde viool. Op zijn 18de debuteert hij in een tangotrio. Nog geen 2 jaar later speelt hij in La Boca aan de zijde van de belangrijkste musici van de Guardia Vieja. In 1912 treedt hij toe tot het beroemde sextet van Vicente Greco en in 1916 richt hij zijn eigen orkest op dat hij blijft leiden tot in 1964.

Tijdens zijn hele muziekcarrière als orkestleider kon hij erg goed aanvoelen wat het publiek wou en bleek hij een meester in het promoten van zijn eigen composities en orkest. Canaro onderscheidde zich van de andere musici van de Guardia Veja door een eigen muzikale stijl. Hij was niet erg geïnteresseerd in een overvloed van harmonieën en melodieën, maar gaf de voorkeur aan een duidelijk ritme en een snel tempo, wat zeer naar de wens was van de tangodansers.

Hij was orkestleider van verschillende orkesten. Een tijdlang dirigeerde hij terzelfdertijd het Quinteto Pirincho en zijn eigen Orquesta Típica. Hij ging de geschiedenis in al de man van wie het meest platen zijn gemaakt. Naar ’t schijnt gaat het om meerdere duizend platen, meer dus dan Duke Ellington.

 

Tekstvak:  Vicente Greco ( 3 februari 1886 of 1888 Buenos Aires - 5 oktober 1924 Buenos Aires)

Vicente Greco speelde de bandoneon en was componist en orkestleider. Hij speelde in het begin veel in La Boca en was de eerste musicus die mocht spelen in het pas geopende cabaret Armenonville in 1911. De eerste tango die hij schreef was El morochito.

 

La Boca: de vaste plek voor de Guardia Vieja

In 1890 had de tango al de straat veroverd. Muziekkapellen speelden het op jaarmarkten en tijdens volksfeesten naast andere muziekvormen uit die tijd, zoals de mazurka, wals of polka. De tango was ook te horen uit de vele draaiorgels in de straten van Buenos Aires. Tango was ook te horen in de cafés van de arrabal, maar nog niet overal in de stad. Langzaam aan werd de hele tangoscène wel verplaatst naar de havenwijk La Boca. Alle tangomuzikanten traden er op, zowel de lekentrio’s uit de arrabal als de professionele ensembles die toen ontstonden.

Het publiek kwam als snel vanuit het centrum en uit de andere stadsdelen naar de ontelbare kroegen in de havenwijk. De muziekgroepjes die er optraden speelden aanvankelijk niet alleen tangomuziek, maar geleidelijk aan bleek dit genre het meest succes te oogsten en begonnen ensembles zich te specialiseren in alleen maar tangomuziek.

De mensen kwamen niet alleen om te dansen of ernaar te kijken, maar ook omwille van de muziek, om ernaar te luisteren. Over hetgeen de muzikanten van de Guardia Vieja ertoe dreef om tangomuziek te spelen, is weinig geweten, omdat er maar weinig biografische teksten over hen bestaan. Maar vermoedelijk lieten ze zich leiden door het enthousiaste publiek dat hen ertoe aanzette om hun spel te verbeteren en de nog prille muziekstijl verder te ontwikkelen.

Canaro gaf in die tijd vaak optredens in café Royal. Een straat verder was Angel Villoldo aan het werk in café Las Flores. Bijna naast de deur, in het Teodore, speelde de pianist Roberto Firpo, de man die de piano in het tango orkest een vaste plek gaf. Nog iets verderop, in café La Turca , kon je luisteren naar de bandoneonist Vicente Greco.

 

Orquesta Típica

Vicente Greco (1888-1924) vormde een sextet met 2 bandoneons, 2 violen, een fluit en een gitaar. Hij had ermee zo’n succes dat ondernemer José Tagini van het latenlabel Casa Tagini hem in 1911 vroeg om zijn muziek op plaat te laten zetten. Het zou de eerste tango worden die in Argentinië op grammofoonplaat werd opgenomen. In Parijs stond men al wat verder. Daar werd al 4 jaar eerder een plaat opgenomen van Villoldo, de eerste tangoplaat van de wereld.

Gelukkig had orkestleider Greco al een naam gevonden voor zijn ensemble. Hij  wou een naam vinden waaraan je kon zien dat hij zich alleen maar met tango bezighield en niet met andere stijlen, zoals vele orkesten in die tijd. In 1910 had de republiek Argentinië haar 100-jarig bestaan gevierd en op zoek naar een eigen Argentijnse identiteit voegde men aan alle mogelijke benamingen het adjectief criollo toe. Greco stemde er toen mee in om zijn orkest het Orquesta Tipica Criollo zou noemen. Uiteindelijk viel het laatste adjectief eraf en sprak men over het Orquesta Tipica. De benaming werd later ook voor andere orkesten gebruikt die alleen maar tango speelden.

 

Sexteto Típico

Ondertussen deed ook de piano zijn intrede, maar die klonk nogal luid klonk in vergelijking met de andere instrumenten. Een elektronische versterker die het geluid van de andere instrumenten kon optillen, bestond toen niet. Francisco Canaro bedacht in 1916 een oplossing voor het probleem door een 2de bandoneon en een 2de viool te gebruiken, die steeds unisono (identiek hetzelfde) speelden, dit om tegen het volume van de piano op te kunnen.

Maar het kon nog beter. Het instrument dat de ritmische basis van de tango-orkesten kon versterken, ontbrak nog: de contrabas. Roberto Firpo had er al mee geëxperimenteerd, maar het was Canaro die de contrabas tot een vaste waarde zou maken in het tango-orkest.

Daarnaast ontwikkelde hij aparte begeleidingsvormen voor de bas, zoals de “golpe cayengue”, waarbij de bassist met het houten gedeelte van zijn strijkstok op de snaren slaat.

Het sexteto tipico was compleet: 2 bandoneons, 2 violen, een piano en een contrabas. In deze bezetting zou het meer dan 20 jaar bepalend zijn voor de tangomuziek.

 

 

 
       
       
       
vorige