|
|||||||||||||||||||||||||
|
Hoofdstuk 2 Vanaf de geboorte van de tango tot aan de Guardia Vieja |
|||||||||||||||
|
3. TWEE WERELDEN IN ÉÉN STAD
Het elitaire stadscentrum
Buenos Aires was een weerspiegeling van die tweeklassenmaatschappij:
in het centrum van de stad woonde en werkten de welopgevoeden, de “gente
decente”. Hun woonomgeving telde ee
n 30-tal huizenblokken die rond de Plaza de Mayo gegroepeerd waren.
Aan de Plaza de Mayo lagen de belangrijkste regeringsgebouwen, de beurs,
banken en ook handelshuizen. Noordelijk van de Plaza de Mayo, met name aan
de Calle Florida, stonden de nieuwe villa’s van de rijke families. Zij
hadden hun huizen aan de zuidkant van de Plaza in de jaren zestig en
zeventig van de 19de eeuw verlaten tijdens de grote cholera- en
gelekoortsepidemie.
Het was een stadscentrum met standing. Nadat Buenos Aires in 1880
hoofdstad van Argentinië werd, werd in een mum van tijd een stadscentrum
ontworpen dat moest schitteren in pracht en praal, met boulevards naar
Frans voorbeeld en prachtige huizen en openbare gebouwen die je het gevoel
gaven in Parijs of in Rome te zijn. De arrabal (stadsrand): waar de tango ontstond
De gemarginaliseerde lagen van de maatschappij waren in het
stadscentrum niet welkom en woonden daardoor noodgedwongen aan de rand van
de stad: in de arrabal. Deze groeiende voorstadsgordel met eenvoudige
huisjes, sloppen en ongeplaveide straten, omsloot de binnenstad en vormde
de overgang naar de pampa. Tot de arrabal werden overigens ook die wijken
in het centrum gerekend waar de maatschappelijke onderlaag haar thuis had.
Stadsdelen als San Telmo,
Ze waren met velen. 95 % van de bevolking van Buenos Aires woonde
er. Het was een bont allegaartje van mensen: plattelandsvluchtelingen,
handwerkers, handelaars, dagloners, havenarbeiders, mensen die in fabrieken
en in verpakkingsbedrijven werkten of in het slachthuis, soldaten, matrozen,
creoolse boeren, immigranten, zwarten, families, kinderen, ouders en ook
kleine criminelen, zwervers, pooiers en hoeren.
De elite deed erg laagdunkend over de arrabal. Voor hen was het een
gistende pot van “minderwaardige bewoners, mensen op de vlucht voor het
gerecht, moordenaars, pooiers, smokkelaars, gokkers, leeglopers, hoeren en
bedelaars.” Het snelgroeiende en steeds onrustiger proletariaat vormde voor
de elite van het land een enorme bedreiging. Daarom is het ook niet
verwonderlijk dat de bovenlaag van de bevolking de arrabal aanzag als een
thuishaven voor prostitutie en kleine criminaliteit. Al diegenen die er
woonden, 95 % van de bevolking, werden bestempeld als gangsters, pooiers en
hoeren. Hun taal, het lunfardo, werd bewust als een gangsterjargon in een
kwaad daglicht gesteld, en hun culturele uitdrukkingsvorm de tango werd
naar de woorden van schrijver Leopoldo Lugones als een “bordeelreptiel”
afgedaan. Lugones was ook niet mals voor de arrabal en zijn bewoners die
hij “de broedplaats van de hel” noemde. Andere Argentijnse intellectuelen
noemden de arrabal een crimineel hoerenkwartier. Ook Sarmiento beschreef de
volkswijken als de meest barbaarse van alle plaatsen. Vandaag de dag denken
nog vele mensen, waaronder heel wat tangoliefhebbers, dat de tango is
ontstaan in de bordelen. Het is een cliché dat opzien baart, exotisch
klinkt en daardoor volgens velen best in stand gehouden blijft.
In deze volksbuurten gold de wet van de sterkste en waren er
spanningen tussen migranten en mensen van ter plaatse, tussen migranten en
hun kinderen, tussen mensen van verschillende politieke overtuigingen. En
zonder inspraak in politiek en in de economie ontstond er een gevoel van
heimwee, ontworteling, frustratie en bitterheid.
|
||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
vorige | |||||||||||||||