|
|
4. TANGODICHTERS EN HUN
TEKSTEN IN DE GOUDEN TIJD: MELODIE
VAN DE ARRABAL
Enrique Cadícamo (
15
juni 1900
-
3
december 1999
)
Cadicamo is waarschijnlijk de meest productieve tekstdichter die
ooit geleefd heeft. Hij schreef 50 jaar lang teksten voor tangoliedjes, samen
goed voor meer dan 300 tangosuccessen. 144 teksten zijn volledig
uitgeschreven te vinden op http://todotango.com
Carlos Gardel legde er 23 teksten van vast op plaat.
Cadicamo
werd geboren in de zomer van 1900 als jongste van 10 kinderen in een dorp
dicht bij Luján in de provincie Buenos Aires. In 1910 verhuisde het gezin
naar Buenos Aires. Toen hij 18 jaar was, begon hij te werken als schrijver
voor het archief van het ministerie van Onderwijs. Hij leerde daar vele
mensen kennen uit de theater- en literatuurwereld en en begon ook zelf te
dichten. “Canciones grises” werd zijn eerste dichtbundel.
Zijn
eerste hit werd “Pompas de jabón”: op muziek gezet door Roberto Goyeneche
in 1925, gezongen door Gardel. Andere bekende tango’s van zijn hand zijn:
·
Che papusa, oí
·
Cruz de palo
·
Muñeca brava
·
Madame Ivonne: over een milonguita die aangetrokken is door de
lichten van de grote stad, en in het cabaret belandt.
Nostalgias (1935) (tekst: Enrique Cadícamo; muziek: Juan Carlos Cobían)
Quiero emborrachar mi
corazón
para apagar un loco amor
que más que amor es un sufrir...
Y aquí vengo para eso,
a borrar antiguos besos
en los besos de otras bocas...
Si su amor fue “flor de un día”
¿porqué causa es siempre mía
esa cruel preocupación?
Quiero por los dos mi copa alzar
para olvidar mi obstinación
y más la vuelvo a recordar.
Nostalgias
de escuchar su risa loca
y sentir junto a mi boca
como un fuego su respiración.
Angustia
de sentirme abandonado
y pensar que otro a su lado
pronto... pronto le hablará de amor...
¡Hermano!
Yo no quiero rebajarme,
ni pedirle, ni llorarle,
ni decirle que no puedo más vivir...
Desde mi triste soledad veré caer
las rosas muertas de mi juventud.
Gime, bandoneón, tu tango gris,
quizá a ti te hiera igual
algún amor sentimental...
Llora mi alma de fantoche
sola y triste en esta noche,
noche negra y sin estrellas...
Si las copas traen consuelo
aquí estoy con mi desvelo
para ahogarlos de una vez...
Quiero emborrachar mi corazón
para después poder brindar
”por los fracasos del amor”...
|
Ik wil mijn hart
bezatten
om een dwaze liefde te blussen
die meer nog dan liefde lijden is...
En daarom ben ik hier gekomen:
om oude zoenen uit te wissen
met zoenen van een andere mond...
Als haar liefde een eendagsbloem was,
warom is er dan de hele tijd
die kwellende onrust in mij?
Ik wil voor ons tweeën mijn glas heffen
om te vergeten dat ik niet kan berusten...
en telkens moet ik weer aan haar denken.
Nostalgie...
haar zotte lach te horen
en haar adem als een vuur
langs mijn mond te voelen gaan.
Angst
om mij verlaten te voelen
en te denken dat een ander aan haar zijde
spoedig... straks al van liefde zal spreken.
Broeder!
Ik wil mij niet vernederen,
haar niet smeken niet wenen,
haar niet zeggen dat ik zonder haar niet meer kan leven...
Vanuit mijn trieste eenzaamheid
zal ik de verwelkte rozen van mijn jeugd zien vallen.
Laat bandoneon, je
sombere tango klagen.
Wie weet ben je ook door een diepe liefde gewond...
Mijn marionettenziel huilt
alleen en treurig in deze nacht,
in deze zwarte nacht zonder sterren...
Als de glazen troost brengen,
ben ik hier slapeloos
om mijn liefde voorgoed te verdrinken...
Ik wil mijn hart bedwelmen
om daarna te kunnen toosten
“op de mislukkingen in de liefde”...
|
Boedo y San Juan (1944) (tekst en muziek: Enrique Cadícamo)
De aquí, de Boedo y San Juan,
voy a cantar
un tango triste y sentido...
Porque quiero saludar y recordar,
el barrio donde he nacido...
Dónde quedó la emoción
de mi niñez,
con cielo azul de rayuelas...
¡Barriletes de color,
ilusiones de papel,
que ya el viento se llevó !...
Todo aquello, ¿dónde está,
esquinitas de mi ayer,
de aquí, de Boedo y San Juan ?
Hoy, que empiezo a encanecer
y a comprender
lo que es la vida...
¡Qué daría por volver
y por tener
la edad perdida !
Hoy, que empieza el otoñal
anochecer
de mi existencia...
¡Cómo añoro lo que fue
el paisaje tan fugaz
de aquel claro amanecer!...
De aquí, de Boedo y San Juan
salí una vez
y me perdí en la distancia...
¡Quién no sueña en el café
alguna vez,
hacerse un viaje hasta Francia!...
¡Allí mi barrio quedó
lejos de mí,
pero muy cerca de mi alma!
Y en las noches de París
su recuerdo se agrandó
y en diez años no volví...
Y al volver, yo lo encontré
tan cambiado, que lloré
igual que cuando me fui...
Hoy, que empiezo a encanecer
y a comprender
lo que es la vida...
¡Qué daría por volver,
y por tener
la edad perdida !
Hoy, que empieza el otoñal
anochecer
de mi existencia...
¡Cómo añoro lo que fue
el paisaje tan fugaz
de aquel claro amanecer!...
Todo aquello, ¿dónde está,
esquinitas de mi ayer,
de aquí, de Boedo y San Juan ?
|
Over hier, over Boedo en
San Juan,
zal ik
een trieste tango zingen…
omdat ik de wijk waar ik geboren werd
wil begroeten en herinneren…
Waar ik de emotie
uit mijn kindertijd achterliet,
met zijn blauwe hemel…
Vaatjes met kleur,
papieren illusies
die de wind meenam !
Waar is het allemaal naartoe,
straathoekjes van gisteren,
van hier in Boedo en San Juan ?
Het begin nu duidelijk
te worden,
ik begin te snappen
hoe het leven in mekaar steekt…
Ik zou er alles voor doen om terug te li,,e, keren
en om mijn verloren leeftijd
terug te krijgen !
De najaarse schemering
van mijn bestaan
begint vandaag…
Ik verlang zo naar wat was,
naar dat zo vluchtige landschap
van die heldere dageraad !
Van hier, van in Boedo y
San Juan
trok ik op een dag weg
en liep ik in de verte verloren…
Zoals iedereen droomde ook ik
eens in het café
om op reis te gaan naar Frankrijk… !
Mijn wijk was daar
zo ver weg van me,
maar heel dicht bij mijn hart !
En tijdens de nachten in Parijs
begon ik die 10 jaar dat ik niet naar haar terugkeerde,
meer en meer aan haar te denken….
En toen ik terugkeerde, vond ik
dat ze zo veranderd was en moest ik even veel huilen als toen ik
wegtrok….
Het begin nu duidelijk
te worden,
ik begin te snappen
hoe het leven in mekaar steekt…
Ik zou er alles voor doen om terug te keren
en om mijn verloren leeftijd
terug te krijgen !
De najaarse schemering
van mijn bestaan
begint vandaag…
Ik verlang zo naar wat was,
naar dat zo vluchtige landschap
van die heldere dageraad !
Waar is het allemaal naartoe,
straathoekjes van gisteren,
van hier in Boedo en San Juan ?
|
Cadicamo
was goed bevriend met Aníbal Troilo, voor wie hij een aantal teksten schreef
op een manier die tot de ver beelding spreekt. Zo gebeurde het dat Troilo
een stukje op zijn bandoneon improviseerde en Cadicamo er eveneens
improviserend woorden op plakte die hij dan de dag nadien verving door meer
passende woorden. Cadicamo kon heel makkelijk tango’s schrijven. Het kostte
hem weinig moeite om een tango te schrijven vanachter zijn piano.
Garúa (regen) (1943) (tekst:
Enrique Cadícamo; muziek: Anibal Troilo)
¡Qué noche llena de hastío y de frío !
El viento trae un extraño lamento.
¡Parece un pozo de sombras la noche
y yo en la sombra camino muy lento.!
Mientras tanto la garúa
se acentúa
con sus púas
en mi corazón...
En esta noche tan fría y tan mía
pensando siempre en lo mismo me abismo
y aunque quiera arrancarla,
desecharla
y olvidarla
la recuerdo más.
¡Garúa!
Solo y triste por la acera
va este corazón transido
con tristeza de tapera.
Sintiendo tu hielo,
porque aquella, con su olvido,
hoy le ha abierto una gotera.
¡Perdido!
Como un duende que en la sombra
más la busca y más la nombra...
Garúa... tristeza...
¡Hasta el cielo se ha puesto a llorar!
¡Qué noche llena de hastío y de frío!
No se ve a nadie cruzar por la esquina.
Sobre la calle, la hilera de focos
lustra el asfalto con luz mortecina.
Y yo voy, como un descarte,
siempre solo,
siempre aparte,
recordándote.
Las gotas caen en el charco de mi alma
hasta los huesos calados y helados
y humillando este tormento
todavía pasa el viento
empujándome.
|
Wat een nacht vol
verveling en kou!
De wind voert een vreemde klacht aan!
De nacht lijkt een put vol duisternis
en ik stap in het donker, heel langzaam!
Intussen prikt
de regen
met zijn stekels
in mijn hart.
In deze nacht, zo kou en
helemaal de mijne
denk ik steeds aan hetzelfde en pieker
en alhoewel ik haar uit mijn hart wil rukken
en haar wil afdanken
en vergeten,
denk ik meer aan meer aan haar.
Het regent!
Alleen en treurig stapt
dit verslagen hart langs het trottoir
Met de treurigheid van een vervallen huis.
Ik voel jouw koelheid,
want zij heeft door haar vergetelheid
een gat in zijn hart geslaan.
Verloren!
Als een geest die in het donker
Haar steeds maar zeoekt en roept...
Regen... treurigheid...
Zelfs de hemel is beginnen wenen!
Wat een nacht vol
verveling en kou!
Nergens een levende ziel te bespeuren...
Op straat glimt het asfalt in het lijkbleke licht
van de rijen lantaarns...
En ik loop als een uitgestotene
altijd eenzaam,
altijd alleen
en denk aan jou...
De druppels vallen in de plas van mijn ziel
tot op het bot nat en koud...
En nog niet genoeg vernederd door de pijn
komt de wind en drijft mij voor zicht uit.
|
Homero Manzi (
1
november 1907
-
3
mei 1951
)
Deze dichter, schrijver, journalist en politieke militant (aanhanger
van Yrigoyen en Perón) schreef veel over de barrio, die hij beschouwde als
het verloren paradijs uit zijn jeugd en ook beschreef als een verre stad,
waar alles vroeger beter was. Zijn werk vertoont diepgang en oog voor
detail, en is vaak melancholisch en dromerig. Zijn vrienden noemden hem
“Barbeta”, maar hij werkte ook nog onder de pseudoniemen “Arauco” en H.
Presta.
Homero
Manzi, wiens echte naam Homero Nicolás Manzione was, kwam op de wereld in
Añatuya, een gehucht in de Noord-Argentijnse provincie Santiago del Estero
en overleed aan kanker in
1951
in
Buenos Aires. Zijn pa was een Argentijn en zijn ma
een Uruguyaanse. Het kon niet perfecter voor een tango icoon! Op 6-jarige
leeftijd verhuisde hij naar Buenos Aires. Daar geraakte hij diep onder de
indruk van de lange huizenrijen en de auto’s die door de straten reden. Deze
indrukken werden bepalend voor het merendeel van zijn teksten.
Viejo ciego
(oude blinde) (1926) (tekst: Homero Manzi; muziek: Sebastián Piano en
Cátulo Castillo)
Homero
schreef zijn eerste teksten in zijn tienerjaren en boekte op 14-jarige leeftijd
succes met “Viejo ciego” (oude blinde). Hij schreef die tekst voor een
muziekwedstrijd die hij won, maar waarvoor hij geen prijs kreeg, omdat de
jury vond dat zijn tekst te ver gezocht was voor een tango. In 1926 ging
tekstdichter Cátulo Castillo met die tekst naar de componist Sebastián
Piana om er muziek op te zetten. Dat was heel ongebruikelijk, want normaal
gezien werd eerst de melodie gemaakt en dan pas de tekst daarop geschreven.
Con un lazarillo llegás por las noches
trayendo las quejas del viejo violín,
y en medio del humo
parece un fantoche
tu rara silueta
de flaco rocín.
Puntual parroquiano tan viejo y tan ciego,
al ir destrenzando tu eterna canción,
ponés en las almas
recuerdos añejos
y un poco de pena mezclás al alcohol.
El día en que se apaguen tus tangos quejumbrosos
tendrá crespones de humo la luz del callejón,y habrá en los naipes sucios
un sello misterioso
y habrá en las almas simples un poco de emoción.
El día en que no se oiga la voz de tu instrumento
cuando dejés los huesos debajo de un portal
los bardos jubilados, sin falso sentimiento
con una "canzonetta" te harán el funeral.
Parecés un verso
del loco Carriego
parecés el alma
del mismo violín.
Puntual parroquiano tan viejo y tan ciego,
tan llena de pena, tan lleno de esplín.
Cuando oigo tus notas
me invade el recuerdo
de aquella muchacha
de tiempos atrás.
A ver, viejo ciego,
tocá un tango lerdo
muy lerdo y muy triste
que quiero llorar.
|
Met een blindenstok kom
je ’s avonds spelen.
de klachten van je viool breng je mee
en in de rook
lijk je wel een marionet
met je vreemd profiel
als van een magere kool.
Punctuele stamgast, zo oud en zo blind,
als je je eeuwig lied ontvlecht,
roep je in de zielen
oude herinneringen op
en meng je een beetje leed met de alcohol.
De dag dat jouw
klagende tango’s verstommen,
zal het licht van het steegje met rook omfloerst zijn en zal er op de
vuile speelkaarten een geheimzinnig teken staan
en ook de eenvoudige zielen zullen een beetje ontroerd zijn.
De dag dat men de stem
van je instrument niet meer hoort,
als je je botten neerlegt in een portiek,
zullen de gepensioneerde barden, zonder vals sentiment met een liedje je
uitvaart begeleiden.
Je lijkt op een vers
van de gekke Carriego.
Je lijkt op de ziel
van je eigen viool.
Punctuele stamgast, zo oud en zo blind,
zo vol leed en zo vol weemoed.
Als ik je noten hoor
overvalt me de herinnering
aan dat meisje
van lang geleden.
Kom op, oude blinde,
speel een langzame,
heel langzame en heel treurige tango,
want ik zou willen huilen.
|
Hoewel
hij lunfardo kende, schreef hij alleen maar in het Spaans. Het was een
manier om zich te onderscheiden van de tekstschrijvers die nieuwe woorden
in het lunfardo uitvonden en gestileerde taalclichés gebruikten.
Hij
was heel pragmatisch. Als hij iets wou bereiken, lukte hem dat ook, omdat
hij vele talenten had. Hij schreef ook filmscenario’s en schopte het tot
hoofdredacteur van het populaire tijdschrijft Radiolandia.
Homero
Manzi schreef een vloed van teksten. Op http://todotango.com staan 103 teksten van hem opgesomd. Tot zijn bekendste behoren El último
organito (het laatste draaiorgel), Barrio de tango, Sur, Malena, Milonga
triste, Che bandoneón!, Discépolin, Romance de barrio (wals). Milonga del
900 en Milonga sentimental, beiden op muziek gezet door Sebastián Piano met
als zanger Carlos Gardel.
Ziehier
misschien wel zijn meest gespeelde liedje:
Malena (1941) (tekst: Homero Manzi;
muziek: Lucio Demare)
Malena canta el tango como ninguna
y en cada verso pone su corazón.
A yuyo del suburbio su voz perfuma,
Malena tiene pena de bandoneón.
Tal vez allá en la infancia su voz de alondra
tomó ese tono oscuro de callejón,
o acaso aquel romance que sólo nombra
cuando se pone triste con el alcohol.
Malena canta el tango con voz de sombra,
Malena tiene pena de bandoneón.
Tu canción
tiene el frío del último encuentro.
Tu canción
se hace amarga en la sal del recuerdo.
Yo no sé
si tu voz es la flor de una pena,
só1o sé que al rumor de tus tangos, Malena,
te siento más buena,
más buena que yo.
Tus ojos son oscuros como el olvido,
tus labios apretados como el rencor,
tus manos dos palomas que sienten frío,
tus venas tienen sangre de bandoneón.
Tus tangos son criaturas abandonadas
que cruzan sobre el barro del callejón,
cuando todas las puertas están cerradas
y ladran los fantasmas de la canción.
Malena canta el tango con voz
quebrada,
Malena tiene pena de bandoneón.
|
Malena zingt de tango
zoals niemand
en legt in elke strofe haar hart.
Haar stem parfumeeert het onkruid van de arrabal.
Malena voelt de pijn van de bandoneon.
Misschien kreeg haar zwaluwstem tijdens haar kindertijd
de donkere toon van het steegje,
of kwam het door die romance, waarover ze alleen vertelt, wanneer tijdens
het drinken treurig wordt.
Malena zingt de tango met een schaduwstem.
Malena voelt de pijn van de bandoneon.
Jouw lied
heeft de koelte van de laatste ontmoeting.
Jouw lied
wordt bitter in het zout van de herinnering.
Ik weet niet
of jouw stem de bloem is van pijn,
ik weet alleen dat, wanneer jouw tango’s worden gespeeld, Malena,
ik jou veel beter vind,
veel beter dan ik.
Je ogen zijn zo donker
als de vergetelheid,
je lippen zitten vast zoals de wroeging,
je handen zijn twee duiven die koud aanvoelen,
je aders hebben het bloed van de bandoneon in zich.
Je tango’s zijn in de
steek gelaten wezens
die over het slijk van de steegjes kruisen,
wanneer alle deuren gesloten zijn
en de geesten van het lied blaffen.
Malena zingt de tango met een gebroken stem,
Malena voelt de pijn van de bandoneon.
|
Alfredo Le
Pera (
4 juni 1900
-
24 juni 1934
)
Alfredo Le Pera was de huisdichter van Carlos Gardel. Hij schreef
vele teksten voor tango’s en scenario’s voor films.
Alfredo
Le Pera werd op
7
juni 19
00 geboren in Cidade Jadim, San Pablo, Brazilië uit
Italiaanse ouders, maar een paar maanden later al trokken zijn ouders naar
Buenos Aires, waar ze zich nestelden in de wijk San Cristóbal. Zijn ouders
wilden dat hij dokter werd, maar tijdens zijn 4de jaar geneeskunde zette
hij zijn studies stop. De journalistiek en het schrijven trok hem meer aan
en hij ging werken voor verschillende kranten en tijdschriften en schreef
meer dan 30 toneelstukken. In 1928 werd hij naar Europa en later de VS
gestuurd in opdracht van het tijdschrift El Mundo. Nadien ging hij werken
voor de filmmaatschappij United Artists.
Zijn eerste tangotekst schreef
hij samen met Enrique Santos Discépolo
in 1931: El
carrillón de la merced, gezongen door Tania, de levenspartner van Discépolo.
Hetzelfde jaar nog trok hij naar Parijs om er te werken als vertaler van
Franse films. Paramount Pictures vroeg hem om teksten te schrijven voor
liedjes voor films waarin Carlos Gardel speelt. Zo leerde hij in 1932
Carlos Gardel kennen en hij was blij met een plaatsje in de schaduw van
zijn idool. De films zijn om snel te vergeten, de liedjes verre van. Ze
zijn meer dan onvergetelijk, perfect. Hij ontwikkelde zich tot een
koortsachtige schrijfmachine.
Vele
van zijn teksten gaan over de arrabal. Ze zijn niet zo hoogstaand als die
van Homero Manzi, maar werden toch wel beroemd, doordat Carlos Gardel ze
zong. Net als Manzi schreef hij niet in het lunfardo, maar wel voor de
neutrale Spaanstaligen, met de bedoeling om de carrière van Gardel te
lanceren.
Enkele
titels van teksten die hij schreef zijn: Arrabal amargo (bittere arrabal),
Melodia de arrabal, Cuesta abajo, Volvió una noche, Golondrina, Lejana
tierra mia, Mi Buenos Aires querido, El día que me quieras. Op
Todotango.com zijn 32 teksten van hem te vinden.
Het
terugkeren naar de buurt is een van de typische thema’s, zoals in Volver.
Volver (1935) (tekst: Alfredo Le Pera, muziek: Carlos
Gardel)
Yo adivino el parpadeo
de las luces que a lo lejos,
van marcando mi retorno.
Son las mismas que alumbraron,
con sus pálidos reflejos,
hondas horas de dolor.
Y aunque no quise el regreso,
siempre se vuelve al primer amor.
La quieta calle donde el eco dijo:
”Tuya es su vida, tuyo es su querer”,
bajo el burlón mirar de las estrellas
que con indiferencia hoy me ven volver.
Volver,
con la frente marchita,
las nieves del tiempo
platearon mi sien.
Sentir, que es un soplo la vida,
que veinte años no es nada,
que febril la mirada
errante en las sombras
te busca y te nombra.
Vivir,
con el alma aferrada
a un dulce recuerdo,
que lloro otra vez.
Tengo miedo del encuentro
con el pasado que vuelve
a enfrentarse con mi vida.
Tengo miedo de las noches
que, pobladas de recuerdos,
encadenan mi soñar.
Pero el viajero que huye,
tarde o temprano detiene su andar.
Y aunque el olvido que todo destruye,
haya matado mi vieja ilusión,
guarda escondida una esperanza humilde,
que es toda la fortuna de mi corazón.
|
Ik stel mij de
flikkering voor
van de lichten die vanuit de verte
mijn terugkeer zullen aankondigen.
Het zijn dezelfde die met hun vaag schijnsel
vele pijnlijke uren belichten.
En zelfs al heb ik de terugkeer niet gewild,
steeds keert men terug naar zijn eerste liefde.
De oude straat, waar de echo zegt:
“Het is jouw leven, het is jouw liefde,
onder jouw spottende blok van de sterren,
die me nu met onverschilligheid zien terugkeren.
Terugkeren,
met een verweerd gezicht,
waarop de sneeuw door de tijden heen
mijn slapen heeft verzilverd.
Voelen dat het leven een zucht is,
dat 20 jaar niets voorstelt.
Met koortsachtige blik,
zwervend in de duisternis
zoek k je en noem ik je.
Leven,
met de ziel geketend
aan een zoete herinnering
die ik nog maar eens beween.
Ik heb schrik van de
ontmoeting
met het verleden dat terugkeert,
om zich te confronteren met mijn leven.
Ik heb schrik van de nachten,
die, bevolkt door herinneringen,
mijn dromen ketenen.
Maar de reiziger op de vlucht,
moet vroeg of laat halt houden.
Enn hoewel het vergeten dat alles vernietigt
mij mijn oude illusies heeft ontnomen,
hou ik nog een kleine verborgen hoop,
als laatste schat in mijn hart.
|
Alfredo
Le Pera stierf op
24
juni 19
35 in hetzelfde tragische vliegtuigongeluk waarbij ook
Carlos Gardel om het leven kwam.
José María Contursi (1911-1972)
José María Contursi werd op
31
oktober 19
11 geboren in Lanús als zoon van een beroemde
tangodichter Pascual Contursi. Toen hij 20 jaar was, werd hij reporter bij
Radio Stentor. In die tijd schreef hij zijn eerste tango: Gricel. Hoewel
Contursi wel meer dan 100 liedjes schreef, zou hij het zijn mooiste
tangolied vinden. Hij had het geschreven voor een jonge vrouw die hij had
leren kennen, toen hij nog bij Radio Stentor werkte en in Capilla del Monte
weer ontmoette in 1939. Ze heette Susana Gricel Viganó. Vele jaren later,
in 1967, toen hij 56 jaar was, trouwde hij dan toch met haar.
José
María Contursi werkte voor zangers als Alberto Marino, Juan Carlos Casas,
Raúl Iriarte, Libertad Lamaque, Julio Sosa, en ook voor grote componisten,
zoals Carlos Di Sarli en Osvaldo Fresedo. Hij
werkte als ambtenaar in het ministerie van Landbouw en was secretaris van
SADAIC, de belangenverenigingen voor auteurs en componisten. Op
Todotango.com zijn 23 teksten van hem terug te vinden en op
Lyrics-songs.com 41.
In
1966 trok hij zich terug in Capilla del Monte in de Sierra de Córdoba. 6
jaar later overleed hij.
Gricel (1942) (tekst: José María
Contursi; muziek: Mariano Mores)
No debí pensar jamás
en lograr tu corazón
y sin embargo te busqué
hasta que un día te encontré
y con mis besos te aturdí
sin importarme que eras buena...
Tu ilusión fue de cristal,
se rompió cuando partí
pues nunca, nunca más volví…
¡Qué amarga fue tu pena !
“No te olvides de mí,
de tu Gricel“,
me dijiste al besar
el Cristo aquel...
Y hoy que vivo enloquecido
porque no te olvidé
ni te acuerdas de mí...
¡Gricel! ¡Gricel!
Me faltó después tu voz
y el calor de tu mirar
y como un loco te busqué
pero ya nunca te encontré
y en otros besos me aturdí…
¡Mi vida toda fue un engaño !
¿Qué será, Gricel, de mí ?
Se cumplió la ley de Dios
porque sus culpas ya pagó
quien te hizo tanto daño.
|
Ik had er nooit mogen
aan denken
jouw hart te kunnen veroveren...
En toch heb ik je gezocht
tot ik je op zekere dag vond
en je met mijn kussen het hoofd op hol bracht
zonder enig respect voor je goedheid.
Je illusie was broos als
glas
en brak toen ik wegging,
want ik keerde nooit, nooit meer terug...
Hoe bitter was je verdriet!
“Vergeet mij nooit,
jouw Gricel”,
zei je tegen me, terwijl je
dat kruisbeeld kuste...
En vandaag, nu ik radeloos en redeloos ben,
omdat ik je niet kan vergeten,
denk je niet eens meer aan mij,
Gricel, Gricel!
Later miste ik je stem
en de warmte van je blik,
en als een gek zocht ik naar je,
maar ik vond je nooit
en ik bedwelmde mij met andere kussen.
Mijn leven was een en al leugen!
Wat zal er, Gricel, van mij
terechtkomen...?
Gods wil werd ingewilligd,
want degene die jou zoveel pijn deed,
heeft zijn schulden nu betaald!
|
Ovidio Cátulo Castillo (
6
augustus 1906
-
19
oktober 1975
)
Ovidio Cátulo Castillo werd geboren
in Buenos Aires op
6
augustus 19
06. Zijn pa was enorm belezen. Hij noemde
zijn zoon naar de dichters Ovidius en Catullus. Hij deed
ook iets geks met zijn zoontje. Toen Ovidio geboren werd, liep hij met de
pasgeborene naar buiten om hem door de regen te laten zegenen. De baby
kreeg een verkoudheid en stierf bijna
Ovidio
groeide op in het stadsdeel Boedo, waar hij bevriend geraakte met
leeftijdsgenoot Homero Manzi. Castillo deed van alles: boeken lezen, viool
en piano spelen, boksen (was met zijn
54
kg
een van de beste in de categorie vlieggewicht).
Hij bokste maar enkele jaren, en legde zich dan toe op journalistiek en
tango (werd orkestleider, auteur, componist, dichter).
Hij schreef boeken, toneelkritieken, toneelstukken, kronieken, artikels in
de krant, maar was vooral een goeie dichter en schrijver van tangoteksten.
Toen hij 18 jaar was, componeerde hij Organito de la tarde. 3 jaar later
richtte hij een orkest op, waarmee hij naar Spanje reisde.
Zijn
thema’s waren meestal negatief: het pijnlijke verlangen naar een verlies,
liefdesverdriet, de ontaarding van het leven. Hij had geen aandacht voor
humor of voor zorgeloosheid en ook niet voor het ritme van de milonga’s.
Enkele
van zijn werken: Tinta roja (rode inkt) (1941, Sebastián Piana), Caserón de
tejas (wals uit 1941, Sebastiän Piana), Desencuentro (tango, Aníbal
Troilo), El último café (tango, Héctor Stamponi), La última curda (tango,
Aníbal Troilo), María (tango uit 1945, Aníbal Troilo) en nog veel meer (73
teksten op Todotango.com) 70 op Lyrics-songs.com
Tinta roja (1941) (tekst: Ovidio Cátulo Castillo; muziek:
Sebastián Piana)
Paredón,
tinta roja en el gris
del ayer...
Tu emoción
de ladrillo feliz
sobre mi callejón
con un borrón
pintó la esquina...
Y al botón
que en el ancho de la noche
puso el filo de la ronda
como un broche...
Y aquel buzón carmín,
y aquel fondín
donde lloraba el tano
su rubio amor lejano
que mojaba con bon vin.
¿Dónde estará mi arrabal?
¿Quién se robó mi niñez?
¿En qué rincón, luna mía,
volcás como entonces
tu clara alegría?
Veredas que yo pisé,
malevos que ya no son,
bajo tu cielo de raso
trasnocha un pedazo
de mi corazón.
Paredón
tinta roja en el gris
del ayer...
Borbotón
de mi sangre infeliz
que vertí en el malvón
de aquel balcón
que la escondía...
Yo no sé
si fue negro de mis penas
o fue rojo de tus venas
mi sangría...
Por qué llegó y se fue
tras del carmín
y el gris,
fondín lejano
donde lloraba un tano
sus nostalgias de bon vin.
|
Grote muur,
rode inkt in het grijs
van vroeger...
De emotie
van je rode steen, gelukkig
boven mijn straatje,
verfde met een inktvlek
de straathoek...
En de polite
die tegen middernacht
zijn ronde sluit
als een ketting...
En die karmijnrode
brievenbus
en die kroeg
waar de Italiaan
zijn verre blonde liefde beweende
en in “bon vin” verdronk.
Waar blijft mijn
arrabal?
Wie heeft mijn kinderjaren gestolen?
In welke hoek, mijn maan,
giet jij zoals destijds
je heldere vreugde uit?
Trottoirs die ik betrad,
lefgozers die er niet meer zijn.
Onder je satijnen hemel
overnacht een deel
van mijn hart.
Grote muur,
rode inkt in het grijs
van vroeger...
Het opborrelen
van mijn ongelukkig bloed
dat ik vergoot over de geranium
van dat balkon
dat haar verborg...
Ik weet niet
of mijn bloedverlies
zwart was van mijn lijden
of rood van je aderen...
Waarom kwam ze en ging
ze weg
achter het karmijnrood
en de grauwe
afgelegen kroeg,
waar een Italiaan huilde
uit heimwee naar “bon vin”.
|
María (1945)
(tekst: Cátulo Castillo; muziek: Aníbal Troilo)
Acaso te llamaras solamente María..!
No sé si eras el eco de una vieja canción,
pero hace mucho, mucho, fuiste hondamente mía
sobre un paisaje triste, desmayado de amor...
El Otoño te trajo, mojando de agonía,
tu sombrerito pobre y el tapado marrón...
Eras como la calle de la Melancolía,
que llovía...llovía sobre mi corazón..!
María..!
En las sombras de mi pieza
es tu paso el que regresa...
María..!
Y es tu voz, pequeña y triste,
la del día en que dijiste:
"Ya no hay nada entre los dos.."
María..!
La más mía..!
La
Lejana..
!
Si volviera otra mañana
por las calles del adiós..!
Tus ojos eran puertos que guardaban ausentes,
su horizonte de sueños y un silencio de flor...
Pero tus manos buenas, regresaban presentes,
para curar mi fiebre, desteñidas de amor...
Un Otoño te trajo..! Tu nombre era María,
y nunca supe nada de tu rumbo infeliz...
Si eras como el paisaje de la Melancolía,
que llovía...llovía, sobre la
calle gris...
|
Misschien heette je
alleen maar Maria!...
Ik weet niet of je de echo was van een oud lied,
maar lang, heel lang geleden was je helemaal van mij in een treurig
landschap, voor liefde bezweken...
De herfst, nat van doodsangst, bracht je mee,
je armoedige hoedje en je bruine mantel...
Je was als de straat van de melancholie,
waar het regende... regende op mijn hart!...
Maria!...
In het duister van mijn kamer
hoor ik je voetstap weer...
Maria!...
En je stem, zacht en triest,
de stem van de dag waarop je zei:
“Er is niets meer tussen ons...!”
Maria!...
Helemaal de mijne... zo ver weg!...
Zou ze op een ochtend nog terugkeren
in de straten van het vaaarwel...
Je ogen waren havens
vdie afwezig
hun horizon van dromen en bloesemstilte bewaarden.
Maar je goede handen kwamen terug,
verbleekt door de liefde, om mijn koorts te genezen...
Een herfst bracht je mee...! Je naam was Maria,
en nooit kwam ik iets te weten over je ongelukkig lot.
Maar je was als het landschap van de melancholie, waar het regende...
regende op de grauwe straat.
|
Homero
Expósito (
5
november 1918
-
23
september 1987
)
Deze
dichter, beroemd vanwege “Naranja en flor”, op muziek gezet door zijn broer
Virgilio, werd op
5
november 19
18 geboren in Zárate, op
80
km
van Buenos Aires, en overleed op
23
september 1987
. Homero ging als jongere filosofie en talen gaan
studeren in Buenos Aires, maar kon zijn studies niet afmaken, omdat zijn
vader ziek werd en hij het café van zijn pa moest voortzetten.
In
1941 schreef hij zijn eerste tango “ Yo soy el tango”, op muziek gezet door
zijn broer Virgilio.
Andere
teksten van zijn hand zijn:
·
Absurdo (wals, muziek Virgilio
Expósito)
·
Afiches (tango, muziek Atilio Stampone, gezongen door Roberto
Goyeneche)
·
Azabache (milonga uit 1942, muziek Enrique Francini en Héctor
Stamponi)
·
Al compás del corazón (Late un corazón) uit 1942 (muziek
Domingo Federico)
·
Bien criolla y bien porteña
(milonga uit 1945, muziek Armando Pontier)
·
Dos fracasos (tango, muziek Miguel
Caló)
·
Flor de lino (wals uit 1947, muziek Héctor Stamponi)
·
Maquillaje (tango, muziek Virgilio Expósito)
·
Naranjo en flor (tango 1944, muziek Virgilio Expósito)
·
Pedacito de cielo (wals uit 1942, muziek Enrique Francini en
Héctor Stamponi)
·
Percal (tango uit 1943, muziek Domingo Federico)
·
Trenzas (tango uit 1945, muziek Armando Pontier)
·
Tristezas de la calle Corrientes (tango uit 1942, muziek
Domingo Federico)
·
Yuyo verde (tango uit 1944, muziek Domingo Federico).
Zoals
je kan zien, zijn het allemaal teksten uit de jaren 1940. Dat komt, doordat
Homero Expósito nadien naar Spanje en Frankrijk trok om daar in films te
spelen. Toen hij terugkwam stak hij al zijn tijd in een restaurant dat hij
in
1957 in
zijn geboortestad Zárate opende. Zo’n 10 jaar later schreef hij nog wat
tango’s voor zijn broer. Meer teksten zijn te vinden op http://todotango.com (
46
in
totaal).
Naranjo en flor (1944) (tekst:
Homero Expósito; muziek: Virgilio Expósito)
Era más blanda que el agua,
que el agua blanda,
era más fresca que el río,
naranjo en flor.
Y en esa calle de estío,
calle perdida,
dejó un pedazo de vida
y se marchó...
Primero hay que saber sufrir,
después amar, después partir
y al fin andar sin pensamiento...
Perfume de naranjo en flor,
promesas vanas de un amor
que se escaparon con el viento.
Después...¿qué importa el después ?
Toda mi vida es el ayer
que me detiene en el pasado,
eterna y vieja juventud
que me ha dejado acobardado
como un pájaro sin luz.
¿Qué le habrán hecho mis manos ?
¿Qué le habrán hecho
para dejarme en el pecho
tanto dolor ?
Dolor de vieja arboleda,
canción de esquina
con un pedazo de vida,
naranjo en flor.
|
Bloeiende
sinaasappelboom,
ze was zachter dan het water,
dan het zachte water,
ze was frisser dan de rivier.
En in deze zomerse
straat,
verloren straat,
verloor ze een stuk van het leven
en trok weg...
Eerst moet je kunnen
lijden,
en dan kunnen liefhebben, en dan vertrekken
en tenslotte kunnen lopen zonder te denken...
Parfum van de bloeiende sinaasappelboom,
vergeefse beloftes van een lliefde
die wegvluchten met de wind.
Daarna... is dat belangrijk?
Mijn hele leven is het gisteren
dat me in het verleden vasthoudt,
eeuwige en oude jeugd
die me wanhopig heeft achtergelaten
als een vogel zonder licht.
Wat hebben mijn handen
voor je gedaan?
Wat hebben ze gedaan
om mijn maag zoveel pijn te doen?
Smart van het oude woud,
lied van op de hoek,
met een stuk leven,
bloeiende sinaasappelboom.
|
Terwijl
Manzi nostalgisch was en Discépolo vol was van harde kritiek, schreef
Exposito subjectieve tango’s over mensen met angsten en persoonlijke drama’s.
Hij schreef niet over de terugblikkende barrio-romantiek van Manzi en
anderen. Hij kon wel goed de tijdsgeest weergeven van het Buenos Aires uit
zijn tijd.
Percal (1943) (tekst: Homero
Expósito; muziek: Domingo Federico)
Percal...
¿Te acuerdas del percal?
Tenias quince abriles,
anhelos de sufrir y amar,
de ir al centro, triunfar
y olvidar el percal.
Percal...
Camino del percal,
te fuiste de tu casa...
Tal vez nos enteramos mal.
Solo se que al final
te olvidaste el percal.
La juventud se fue...
Tu casa ya no está...
Y en el ayer tirados
se han quedado
acobardados
tu percal y mi pasado.
La juventud se fue...
Yo ya no espero más...
Mejor dejar perdidos
los anhelos que no han sido
y el vestido de percal.
Llorar...
¿Por qué vas a llorar?...
¿Acaso no has vivido,
acaso no aprendiste a amar,
a sufrir, a esperar,
y también a callar?
Percal...
Son cosas del percal...
Saber que estás sufriendo
saber que sufrirás aún más
y saber que al final
no olvidaste el percal.
Percal...
Tristezas del percal...
|
Katoentje...
Herinner je je katoenen jurkje ?
Je telde vijftien lentes,
vol verlangen om te lijden en te beminnen,
om naar het centrum te gaan en te triomferen
en je jurkje van katoen te vergeten...
Katoentje...
Weg van katoen,
je verliet je huis...
Misschien wisten we niet alles.
Ik weet wel dat je tenslotte
je katoentje vergat.
Je jeugd verging...
Je huis bestaat niet meer...
En onherroepelijk voorbij
en vergooid,
in hun schelp gekropen,
zijn jouw katoentje en mijn verleden.
Onze jeugd verging...
Ik verwacht niets meer...
Het is beter, als men toch geen hoop meer heeft,
om zijn verlangens die toch nooit in vervulling gingen, op te geven,
samen met het jurkje van katoen.
Huilen...
Waarom zou je huilen?...
Heb je misschien niet geleefd?
Heb je misschien niet geleerd lief te hebben,
te lijden, te hopen,
en ook te zwijgen?
Percal...
Zo gaat het met het katoen...
Weten dat je lijdt,
weten dat je meer zult lijden
en weten dat je tenslotte
het katoentje niet vergat...
Katoentje...
Treurigheid van het katoentje...
|
Pedacito de cielo
(1942) (tekst: Homero Expósito; muziek: Enrique Francini)
La casa tenía una reja
pintada con quejas
y cantos de amor.
La noche llenaba de ojeras
la reja, la hiedra
y el viejo balcón...
Recuerdo que entonces reías
si yo te leía
mi verso mejor
y ahora, capricho del tiempo,
leyendo esos versos
¡lloramos los dos!
Los años de la infancia
pasaron, pasaron...
La reja está dormida de tanto silencio
y en aquel pedacito de cielo
se quedó tu alegría y mi amor.
Los años han pasado
terribles, malvados,
dejando esa esperanza que no ha de llegar
y recuerdo tu gesto travieso
después de aquel beso
robado al azar...
Tal vez se enfrió con la brisa
tu cálida risa,
tu límpida voz...
Tal vez escapó a tus ojeras
la reja, la hiedra
y el viejo balcón...
Tus ojos de azúcar quemada
tenían distancias
doradas al sol...
¡Y hoy quieres hallar como entonces
la reja de bronce
temblando de amor!...
|
Het huis had een hek
beschilderd met klachten
en liefdesliedjes.
De nacht vulde
het hek, de klimop
en het oude balkon met oogzakken…
Ik herinner me dat je toen lachte,
toen ik jou
mijn beste gedicht opzegde
en als ik nu – hoe grillig is toch de tijd -
de gedichten voorlees,
wenen we allebei!
De jaren uit onze
kindertijd
gingen voorbij, voorbij…
Het hek is in slaap gevallen door al die stilte
maar jouw vrolijkheid en mijn liefde
zijn er nog steeds in dat stukje hemel.
De jaren gingen voorbij,
verschrikkelijke, boze jaren.
Ze lieten de hoop na …
en de herinnering aan dat ondeugend gebaar
dat je maakte na die kus
die ik door toeval van je kon stelen…
Misschien deed de bries
je warme lach
en je heldere stem bevriezen…
Misschien ontsnapte
het hek, de klimop
en het oude balkon van je oogzakken.
Je zoet verbrande ogen
hielden me op afstand
verguld in de zon…
Wil je nu kijken naar
dat bronzen hek van toen
dat trilt van liefde…!
|
|
|