homepage reisfilms salsa tango Brugge tuinen gastenboek

Jean-Pierre Van Loocke

stelt voor

Geschiedenis van de Argentijnse tango

 
 
  
 
 

 

VOORWOORD

 
Hoofdstuk 3   Tango up and down
 

1492-1880:
ONTSTAANSGESCHIEDENIS ARGENTINIË EN URUGUAY

1880-1917:
VANAF DE GEBOORTE VAN DE TANGO TOT AAN DE GUARDIA VIEJA

1917-1935:
TANGO UP AND DOWN

1935-1955:
HET GOUDEN TIJDPERK VAN DE TANGO

1955-1990:
HET DONKERE TIJDPERK

1990 en verder:
NEO-TANGO

TANGO ALS DANS

SLOTBESCHOUWING

BIBLIOGRAFIE

 
 

Gastenboek: graag jouw mening over dit werkstuk!

 

 

4. DE GUARDIA NUEVA (1920-1940)

De musici die vanaf 1917 medebepalend waren voor de tango horen tot een nieuwe generatie vertolkers en componisten, die de Guardia Nueva werd genoemd. Ze hadden een hoog niveau, zowel technisch als artistiek en waren volledig professioneel. Er waren twee strekkingen: de evolutionisten die voor vernieuwing zorgden, zoals Julio de Caro, Francisco de Caro, Osvaldo Fresedo, Juan Carlos Cobián, Elvino Vardaro, Pedro Mafia y Cayetano Pugliese; en de traditionelen die de voorkeur gaven aan de eenvoudige klank van de “oude garde”, zoals Firpo, Canaro en D’Arienzo.

De evolutionisten en het Sexteto Típico

De vernieuwers of evolutionisten probeerden de tango te perfectioneren. Ze bestudeerden de melodie, de harmonie, en creëerden een muziek die ingewikkelder was en bijna technisch volmaakt. Alles stond in het teken van de ontwikkeling van de muziek. Van een wisselwerking met de dansers was nog nauwelijks sprake. De tango evolueerde voor de eerste keer in zijn bestaan tot luistermuziek (dat zal nog voor een tweede keer gebeuren in de jaren 1960, wanneer Piazzolla op het toneel verschijnt).

De nieuwe muziek werd ondersteund door het ritme van de piano, hoewel ook de violen af en toe hun melodische functie verlieten om pittige begeleidingen ten beste te geven. De bandoneons, die ondertussen langzamerhand getemd waren, namen een prominentere plaats in het orkest in.

Qua aantal orkestleden hielden ze het graag beperkt. De meesten hielden het op 6 orkestleden, dus op een sextet, het Sexteto Típico genoemd.
 

Voorloper Juan Carlos Cobian

Tekstvak:  Deze orkestleider en pianist werd de “tangoaristocraat” genoemd, omdat hij de instrumenten in zijn orkest onderwierp aan een strenge muzikale hiërarchie en aan elk instrument zeer gerichte taken toewees. Zo kreeg de piano in zijn orkest de leidende rol.

In plaats van alleen maar de 4 maatslagen aan te geven met de basisharmonieën, arpeggieerde hij de begeleidende akkoorden (= speelde de tonen van een akkoord na elkaar en dus niet gelijktijdig) en vulde hij de pauzes van de melodiestem op met passages die hij met zijn linkerhand speelde. Hij liet zich daarvoor inspireren door componisten uit de Europese romantiek, waardoor men zijn muziek “tango romanza” ging noemen.Enkele geniale composities die hij maakte zijn Nostalgias, Niebla del Riachuelo en La casita de mis viejos.

Juan Carlos Cobían leidde een 6-koppig orkest, een sextet, dat kenmerkend was voor de evolutionistische stroming binnen de Guardia Nueva. Hij hield enorm van reizen en vertrok op een dag in 1923 met de noorderzon naar de VS. Het was blijkbaar een erg impulsieve daad, want hij liet al zijn partituren achter. Ze lagen de in de Abdulla Club. Julio De Caro ontfermde zich erover en ontwikkelde de stijl van Cobían verder.
 

Grondlegger Julio De Caro

Tekstvak:  Pianist Julio De Carlo wordt als de grondlegger beschouwd van deGuardiaNueva. Zijn muziekgroep “Sexteto típico” bestond uit 2 violen, 2 bandoneons, een piano en een contrabas. Ondanks deze eenvoudige bezetting toonde hij alleschakeringen in melodie enharmonie die de tangozijn typische geluid gaven.

Zijn orkest was ritmisch en polyfoon. Hij ontwikkelde de afstand in de polyfonie door de bandoneons de melodische solo’s te laten spelen en de violen aanhoudende noten (of omgekeerd). De bas ondersteunde de ritmische basis en de piano speelde de intermezzo’s en intro’s en verving in sommige passages heel het orkest. Bovendien maakte hij opnieuw gebruik van bestaande technieken, zoals het strijken met de “verkeerde kant” van de strijkstok over de snaren van de viool of de bas en andere Tekstvak:  speciale geluiden, zoals het tokkelen van de viool, beter bekend als pizzicato.

Hij zette een hoorn op de viool om het volume te vergroten en een nasaler geluid te verkrijgen die meer op een menselijke stem geleek. Verder maakte hij nog gebruik van het contrapunt: dit is het laten bewegen van melodie- en baslijnen ten opzichte van elkaar, zodat ze een mooi omlijnd geheel vormen. Dit werd voor het eerst gedaan door J.S. Bach. Vanwege de vele innovaties spreekt men van de predecariaanse of postdecariaanse tango.

Speciaal was dat bijna alle leden van zijn orkest voor het sextet componeerden.
 

Pedro Maffia

Pedro Maffia was een van de bandoneonisten uit het orkest van Julio De Caro. Hij slaagde erin zijn bandoneon heel expressief te laten klinken met dynamische contrasten. Hij had een heel herkenbare stijl, waarbij hij zijn instrument als het ware kon laten zingen, door zijn noten te verkorten, te verlengen of te versieren. Het maakte indruk op andere bandoneonspelers, die voortaan ook probeerden om een eigen stijl te ontwikkelen.
 

Pedro Laurenz

Pedro Laurenz trad in dienst bij het sextet van Julio De Caro, toen Pedro Maffia wegging. Hij was een echte virtuoos die snelle en moeilijke passages met buitengewone precisie kon spelen. Bovendien kon hij de bandoneon het ene moment heel krachtig laten klinken, en het andere moment heel teder. Hij speelde vaak in duet a capella met een tweede bandoneonspeler. Je hoorde toen alleen de bandoneons, terwijl de rest van het orkest zweeg.
 

Paquita Bernardo (1900-1925)

Tekstvak:  Zeldzaam waren de vrouwen die muziek speelden. Paquita Bernardo was een uitzondering. Ze was dan nog de eerste vrouwelijke bandoneoniste ook, in de leer gegaan bij Pedro Maffia. En ze leidde ook een orkest. Het was een revolutie om als vrouw in het openbaar muziek te spelen.

Ze groeide op in de arbeiderswijk Villa Crespo. Om te kunnen optreden in de cafés in de wijk, knipte ze haar haar kort en trok mannenkleren aan. Alleen zo werd ze door de andere musici en het publiek serieus genomen. Ze richtte haar eigen tango orkest op in het begin van de jaren 1920. Omdat er buiten haar bijna geen andere vrouwelijke musici waren, nam ze uitsluitend mannen aan, waaronder Osvaldo Pugliese en Elvino Vardara die zelf tangogeschiedenis zouden schrijven.
Het orkest had veel succes, omdat men het sensationeel vond dat een vrouw bandoneon speelde en ook nog een puur mannenensemble leidde. Ze kreeg daardoor al in 1923 een contract voor optredens op de Avenida Corrientes. Overal waar ze optrad stonden de mensen in de rij om haar bezig te zien. Maar mooie liedjes duren niet lang. Ze overleed op 25-jarige leeftijd zonder ook maar 1 geluidsdocument na te laten

Haar composities bleven wel bewaard en werden door belangrijke musici, zoals Carlos Cobían en Carlos Gardel, op plaat gezet.

Ze bleef lange tijd de enige vrouwelijke orkestleider in de geschiedenis van de tango. Er waren later wel vrouwen die ook succes hadden, maar dan als zangeres.

Als componist was ze niet de enige vrouw die tango’s schreef. Ziehier nog wat voorbeelden:

·         Paquita Bernardo: Soñando, Cerro divino (goddelijke heuvel), La enmascarada (de gemaskerde vrouw)

·         Azucena Maizani: Canción de Buenos Aires, Pero yo sé, Volvé, negro, Déjame entrar, Hermano

·         Rosita Quiroga: Carta brava, Oíme, Negro, De estirpe porteña (met stamboom uit Buenos Aires)

·         Maruja Pacheco Huergo: Sinfonia de arrabal (symfonie van de voorstad), Melancolía, Otoño triste, Vieja estampa (oud portret)

·         Juanita Larrauri: La pilba de mano a mano (De meid van mano a mano): repliek op de beroemde tango Mano a mano (op gelijkwaardige voet) van C.E. Flores

·         Maria Luisa Carnelli: Se va la vida, Linyera (clochard), Cuando llora la milonga, El malevo (stoere bink), Moulin Rouge (muziek Julio de Caro)

·         Tita Merello: Llamarada pasional (hartstochtelijke vlam) en Decíme Dios, dónde estás.

Eduardo Arolas (24 februari 1892 - 29 september 1924)

Tekstvak:  Eduardo Arolas werd geboren in Barracas en was componist, orkestleider en een keigoeie bandoneonspeler. Veel betekend was zijn bijnaam “tijger van de bandoneon”. Hij leerde eerst gitaar spelen. Op 17-jarige leeftijd componeerde hij zijn eerste tango, nog voor hij muziek kon lezen of schrijven.
 
Arolas brak met de strikte regels waarbij je rechts de melodie speelt en links de begeleiding. Hij speelde zijn melodieën met zijn 2 handen, in tertsen, sexten en octaven: met zijn rechterhand speelde hij de melodie en met zijn linker dezelfde melodie maar enkele tonen hoger.

Als orkestleider was hij nogal vooruitstrevend. Een violencello en een banjo in het orkest... Het kon! Hij was ook een goeie componist, hoewel hij niet goed noten kon schrijven, componeerde Noche de Garufa: een stuk dat tot het standaardrepertoire behoort van ieder orkest.

In voorkomen was hij door en door een porteño. Hij droeg broeken in Franse stijl en was heel sympathiek. In 1920 trok hij naar Parijs, waar hij uit eenzaamheid vaak naar de fles greep. Hij stierf op 32-jarige leeftijd in 1924 in Parijs. De omstandigheden van zijn vroege dood zijn omstreden. Naar ’t schijnt zou hij door een pooier zijn neergestoken.

Osvaldo Fresedo ( 5 mei 1897 - 18 november 1894)

Tekstvak:  Osvaldo Fresedo was orkestleider (richtte in 1919 zijn eigen ensemble op) en bandoneonspeler. Hij bracht als vernieuwing het staccato pianissimo (heel het orkest speelt daarbij uiterst zachte, korte en zeer gepunteerde noten) en het crescendo ligado (het orkest wordt hierbij langzaam luider). Hij was een perfectionist en probeerde het hoogst mogelijke te halen uit de muziek. Zo zocht hij bijvoorbeeld naar de juiste klankkleur en stak hij in elk stuk solo’s van viool en piano.

Net als andere musici van de Guardia Nueva experimenteerde hij ook met de bezetting van de ensembles. Omdat de contrabas in de grote en luidruchtige danslokalen nauwelijks te horen was, kwam hij op het idee om een baritonsaxofoon toe te voegen om de ritmische basis te ondersteunen.

Biografie

Osvaldo Fresedo werd geboren uit een welstellende familie en leefde 87 jaar. Hij groeide op in een meer bescheiden buurt La Paternal. Daar leerde hij bandoneon spelen op 16-jarige leeftijd. Hij vormde een trio met zijn broer (viool) en een vriend (gitaar). Ze traden vaak op tijdens feestjes en in cafés en ze hadden een naam voor hun groepje: El Pibe de la Paternal (het kind van Paternal).

Tekstvak:  In cabarets kreeg hij meer en meer succes en in 1917 sloot hij zich als bandoneonspeler aan in het orkest van Francisco Canaro. Kort daarna, in 1918, richtte hij zijn eigen groep op.

In 1919 trok hij naar de VS en liet zich daar beïnvloeden door de jazz. Hij voerde staccatos in, pianissimos en crescendos en voerde ook de harp in, de vibrafoon en slaginstrumenten (onder invloed van de jazz).

Een hoogtepunt was 1925, toen hij samen met Carlos Gardel 2 opnames deed voor een plaat.

Uiteindelijk werd hij zo succesvol dat hij op een gegeven moment de dirigent was van 5 orkesten die op 5 verschillende plaatsen optraden. In een van die orkesten die voor een cinema optrad speelde hij samen met pianist Carlos Di Sarli.

Fresedo had de langste tangomuziekcarrière van alle componisten en maakte in de 63 jaar dat hij dat deed 1200 opnames.

Zijn muziek klinkt zacht en klassevol. Ze doet denken aan de muziek uit een oude zwartwitfilm. Sommigen vinden hem nogal oppervlakkig, maar dat is subjectief. Zijn muziek was in elk geval niet dramatisch van toon. Ze klinkt eerder melig, ligt aangenaam in het oor en is leuk om op te dansen.

Hij vertegenwoordigde de avant-garde en werd gewaardeerd door de hogere klassen in de jaren 1920 en 1930. Hij stond ook open voor de revolutionaire muziek van Piazzolla. Speelde tot in 1981 en stierf in 1984 op 97-jarige leeftijd.
 

Elvino Vardaro ( 18 juni 1905 Buenos Aires - 5 augustus 1971 Cordoba)

Elvino Vardaro was een van de meest bijzondere musici die ooit bestaan hebben. Hij speelde in bijna elk orkest uit zijn tijd. In 1933 richte hij het Sexteto Germinal op dat in de trant speelde van Julio de Caro en een aantal heel talentvolle musici samenbracht: Jose Pascual (op piano), Anibal Troilo en Jorge Fernandez (op bandoneon), Hugo Baralis op 2de viool en Pedro Caracciolo (contrabas). Bij het noteren van de muziek zorgde hij voor een revolutie. Want hij was de eerste orkestleider die de stukken volledig arrangeerde en noteerde. Vroeger gebeurde dat maar gedeeltelijk en speelde men vaak stukken die men uit het hoofd kende en improviseerde men er een tweede stem bij. Arrangeren wou bijna niemand. Maar bij Vardaro werd alles nauwkeurig genoteerd: met ieder effect: gebonden noten, de intensiteit, het timbre, de dynamiek.
 

Cayetano Pugliese ( 2 januari 1902 Messina - 3 november 1968 Buenos Aires)

Deze violist, componist en orkestleider werd in Messina (Italië) geboren en overleed in Buenos Aires. Cayetano was als violist heel getalenteerd, waardoor hij in tal van orkesten met open armen werd ontvangen. Zo speelde hij in de orkesten van Roberto Firpo, Enrique Delfino, Francisco Canaro, Pedro Maffia, Ciriaco Ortiz, Julio De Caro en Juan D’Arienzo. Uiteindelijk richtte hij zijn eigen Orquesta Típica op dat hij zelf dirigeerde. Hij componeerde ook zelf tango’s, zoals Mi lobito (zijn eerste tango), Alma criolla, Carpentier, Dempsey, Diez años (tekst door Manuel Andrés Meaños), Hay una virgen (samen met José Francisco Shumaker), Junto a mi china, La tardecita, Mi viejo Montevideo, Mirando al cielo, Plata y luna (met José Felice en Juan Locatelli), Recuerdo pampero, Si el corazón supiera (tekst: Héctor Marcó), Sueño florido (tekst: Dante A. Linyera), Tambour cerrado, Tristezas del barrio, Tus noches de amor (met Víctor Felice), Y se van los años (met Luis Castiñeira).

 

De traditionalisten

De traditionalisten gaven meer de voorkeur aan het ritme en aan tango’s waar je goed kon op dansen. Ze keken op niet zo nauw op het aantal orkestleden. Vaak speelden in hun orkesten 3 of 4 bandoneonspelers en 3 of 4 violen. Ook andere meer tangovreemde muziekinstrumenten waren welkom, zoals de klarinet, de trommel, trompet.

Francisco Canaro ( 26 november 1888 - 14 november 1984 )

Tekstvak:  Francisco Canaro was verre van een slechte musicus, maar veel meer nog een gewiekste zakenman. Hij bouwde zijn orkest uit tot een reusachtig tango-imperium dat hij door familieleden liet beheren. Hij vestigde dependances van zijn orkest in Parijs en in andere Europese steden om volop te kunnen inspelen op de tangomanie.

Alles begon nochtans minder rooskleurig, want zijn ouders die hem in San José de Mayo in Uruguay op de wereld zetten waren arme mensen. Hij hield van muziek en besliste op 20-jarige leeftijd om zich bezig te houden met tango. Franciso De Caro speelde in het orkest van zijn broer Julio. Hij speelde er viool.

Canaro was heel creatief en wist van aanpakken. Hij was de eerste orkestleider die een orkest kon op poten zetten met 32 musici. Dat was in 1921. Tot dan was het verre van gebruikelijk om vele instrumenten te hebben in een orkest.

Hij speelde een belangrijke rol bij het uitdragen van tango in Parijs en maakte een record aantal orkestopnames: zo’n 3000. Zijn arrangementen waren soms heel rijk en divers. Zo gebruikte hij in zijn orkest ook een gedempte trompet, een klarinet en een orgel.

Hij reisde meer dan andere muziekleiders. Men noemde hem daarom de tango ambassadeur voor Europa en de VS.

Canaro was een traditionalist bij uitstek. Zijn muziek herinnert aan het oude tangogevoel, maar roept tegelijkertijd ook de klank van de gouden tijd op. Veel van zijn werk is instrumentaal, zoals bijvoorbeeld El tigre, Felicia, La maleva, Lorenzo, Pampa, Re-fa-si, Retintín, Sábado inglés, Sentimiento gaucho. Soms werkte hij ook met zang. Zo is de stem van Quinteto Pirincho te horen in El garrón, La rezongana en La sonámbula. Andere klassiekers zijn: La tablada, El pollito, Milonga con variación, Nobleza de araba, Mano brava

In zijn hele oeuvre vind je ook vreemde tango’s en canyengues van de oude stempel, aangename en rustige tango’s. Zijn walsen brengen je in vervoering: Corazón de oro en Vibraciones del alma. Een voorbeeld van een langzame milonga is: Milonga de mis amores; en van een snelle: Milonga brava, La milonga de Buenos Aires en Reliquias porteñas.

Tot slot was hij de allereerste voorzitter van de SASAIC, de Argentijnse componisten- en schrijversvereniging.

Eduardo Donato (14 april 1897 - 15 februari 1963)

Tekstvak:  Eduardo Donato was een immigrant van de 2de generatie. Werd geboren in Buenos Aires uit Italiaanse ouders en had 8 broers en zussen. Drie van de kinderen werden muzikanten: Ascanio werd cellist, Osvaldo pianist en Edgardo violist.

Hij studeerde muziek, o.a. aan het conservatorium Franz Liszt. Hij begon in de opera met zijn vader Ernesto die cello speelde, maar belandde uiteindelijk in het Negro Quevedo orkest in Montevideo.

In het begin had hij niet meteen succes, maar uiteindelijk wel. Hij toerde door heel Uruguay en schreef muziek met veel aandacht voor het dansen. Vele van zijn liedjes klinken speels en vrolijk. Zijn eerste tango die succes had was Julián, een eerbetoon voor de leider Julián González, beroemd gemaakt door zangeres Rosita Quiroga.

Na 1923 componeerde hij zijn beroemde tango’s, zoals A media luz, La cumparsita, El choclo en Caminito.

A media luz (1924) (tekst: Edgardo Donato; muziek: Carlos Cesar Lanzi)

A media luz (Met het licht gedimd) is een romantische tango die gaat over een rijke man die zijn geliefde ontmoet in een luxueus apartement in de Avenida Corrientes 348, in het hart van Buenos Aires, vlakbij talloze theaters en cafés, te midden van de uitgangsbuurt.

Corrientes, 3-4-8,
segundo piso ascensor.
No hay porteros, ni vecinos,
adentro, cocktail y amor...
Pisito que puso Maple,
piano, estera y velador ;
un telefón que contesta,
una fonola que llora
viejos tangos de mi flor,
y un gato de porcelana
pa’ que no maúlle al amor.

Y todo a media luz,
que es un brujo el amor...
a media luz los besos,
a media luz los dos...
Y todo a media luz,
crepúsculo interior,
que suave terciopelo
la media luz de amor.

Juncal 12-24.
Telefoneá sin temor;
de tarde, té con masitas,
de noche, tango y amor;
los domingos, té danzante,
los lunes, desolación...

Hay de todo en la casita:
almohadones y divanes
como en botica... cocó !
Alfombras que no hacen ruido
y mesa puesta al amor.

Corrientes, 3-4-8,
tweede verdieping, lift,
Er zijn geen portiers of buren,
binnen, cocktails en liefde...
Een flatje ingericht door Maple,
piano, tapijt en schemerlampje;
een telefoon die antwoord geeft,
een grammofoon die
oude tango’s huilt uit mijn jeugd,
en een kat die van porselein is,
zodat ze niet bij de liefde niet miauwt.
 
En dit alles in het schemerdonker,
waarin de liefde ons behekst...
de kussen in het schemerdonker...
wij twee in het schemerdonker...
En alles in het schemerdonker,
het ochtendglorie in huis...
zacht als fluweel
het schemerdonker van de liefde!

Juncal, 12-24
Bel maar, wees niet bang,
’s na middag s, thee met taartjes,
’s avonds, tango en liefde.
Op zondag, thé dansant,
op maandag, eenzaamheid...

Er is van alles in het huisje:
kussens en sofa’s
en coke, zoals in de winkel!
Geluiddempende tapijten
en een tafel gedekt voor liefde.

Later zetten ook Firpo, Canaro, Carlos Gardel en Julio Iglesias dit lied op plaat.

Juan d'Arienzo ( 14 december 1900 - 14 januari 1976 )

Tekstvak:  Juan d’Arienzo was een violist en orkestleider die in de jaren 1930 en 1940 grote potten brak met heel ritmische muziek en daardoorde koning van de beat (El rey del compas) werd genoemd.

Hij begon als violist te spelen in kleine theaters, o.a. met D’Agostino aan de piano. Toen hij 19 was, trad hij op in het nationaal theater de show Cabaret Montmartre.

D’Arienzo werd populair toen Rodolfo Biagi in zijn orkest kwam spelen in 1935. Hij haalde tango’s uit de beginjaren weer naar boven en plaatste daar een krachtig ritme op. Ook zijn milonga’s zijn heel krachtig. Hij werd de nieuwe ster van radiozender El Mundo.

Zoals de schrijver Luis Borges dacht D’Arienzo dat de tango een beetje te veel was ontspoord. Het was te dromerig geworden, te melancholisch, te sponsachtig en het had zich te veel aan de zanger overgegeven ten nadele van het orkest en de dansers. Hij vond dat de zanger niet belangrijker mocht zijn dan het orkest. De zang moest zijn zoals een van de vele instrumenten.

En hij was ook van oordeel dat de Argentijnse tango weer mannelijk moest worden, temperamentvol, krachtig, vol energie. Daarom koos hij voor een heel duidelijk ritme, waarbij de 2/4 maat heel sterk naar voor kwam door het krachtige ritme. De dansliefhebbers waren met deze nieuwe manier van musiceren in de wolken en kwamen weer in grote getale dansen.

D’Arienzo hield van grote orkesten. Hoe groter, hoe beter. Zo koos hij voor een bezetting met 5 violen (met als eerste viool Cayetano Puglisi), een bas, 5 bandoneons, een zanger en een piano (gespeeld door Polito). Hij speelde nooit met een kleiner orkest dan dat.

Oeuvre

D’Arienzo maakte vooral mooie instrumentale nummers, zoals 9 de Julio, Ataniche, Don Juan, El cencerro, El chupete, El irresistible, El tamango, Este es el rey, Papas calientes, Que noche.

Zijn belangrijkste werken zijn: El flete, El recodo en Piensalo bien. Zijn walsen en milongas zijn ook subliem. 40 % van de liedjes die hij schreef zijn walsen.

Ook zijn milonga’s hadden veel succes. La Puñalada (uit 1950) was de eerste tangoplaat met een miljoenenoplage (in 1950).

Miguel Caló ( 28 oktober 1907 - 24 mei 1972 )

Miguel Caló was bandoneonist, componist en orkestleider en is vooral bekend om de muziek die hij speelde in de jaren 1940, maar was voordien ook al heel actief. Het orkest waarin hij speelde was de Orquesta de las Estrellas.

Caló volgde een opleiding aan het conservatorium waar hij viool en bandoneon studeerde. In de jaren ’20 speelde hij in verschillende tango orkesten en was hij een tijdlang bandoneonist in het orkest van Osvaldo Fresedo. Rond 1930 deed hij enkele pogingen om zijn eigen orkest op te richten, maar brak het na korte tijd weer op om op tournee te gaan, de eerste keer met Catúlo Castillo en de tweede keer met Osvaldo Fresedo.

Tekstvak:  In 1932 lukte het dan toch om voort te doen met zijn eigen orkest en maakte hij zijn eerste eigen opnames: Milonga porteño en Amarguras (met zanger Roman Prince). In 1934 voegde pianist Miguel Nijensohn zich bij het gezelschap en daarna ook violist/arrangeur Argentino Galván. Vooral Galván was merkwaardig. Hij begon een revolutie in de manier waarop de vioolsolo’s werden geschreven, door ze te noteren als kleine symfonieën. Hijzelf was niet zo’n goede violist, maar zijn collega Raúl Kaplún was dat wel. Galván schreef Kaplún naar grote hoogte. Als je deze vioollijnen eenmaal herkent, dan zijn dat telkens momenten voor kippevel. Deze stijl van spelen werd later overgenomen en geperfectioneerd door Enrique Francini (tussen ‘40 en ‘45 bij Calo).

De periode tussen ‘40 en ‘45 waren een met goud omrande hoofdstuk in de tango. De opnamen met de 17-jarige Alberto Podestá waren zo’n succes dat hij werd weggekaapt door Carlos di Sarli. Raul Berón volgde hem op, maar de producenten waren zeer kritisch na zijn eerste opnamen. Caló besloot hem te ontslaan, maar korte tijd daarna daarop werd ‘al compas del corazon’ zo’n hit dat Beron direct weer werd aangenomen. Met Raul Berón nam Calo de mooiste tango’s op. Raul Berón vertrok naar Lucio Demare en werd vervangen door Jorge Ortiz. Ortiz paste echter niet goed in het orkest en ging weer terug naar Rodolfo Biagi. Podestá kwam dan nog kort terug, maar vertrok dan naar Pedro Laurenz. Raul Iriarte was de opvolger.

Muzikaal gezien waren Enrique Francini, Armando Pontier en Osmar Maderna de sterren in het orkest. Naast hen zaten ook Domingo Federico, Julian Plaza, Eduardo Rovira en Jose Cambareri op bandoneon en Antonio Rodio en Nito Farace op viool en Ariel Pedernera op contrabas. Al deze muzikanten hadden later een eigen orkest gehad.

In 1945 viel het orkest uiteen met het vertrek van Iriarte en Maderna. Vervolgens vertrokken ook Francini en Pontier. Miguel Caló hield een uitgehold orkest over en haalde nooit meer het niveau gehaald als de periode ervoor. Maar in 1963 wordt de oude groep herenigd en er werden weer nieuwe opnamen gemaakt. Vooral ‘que valta que me haces’ is zeer de moeite waard.

 


 
       
       
       
vorige